Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2005, AU2481, 03/01950
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2005, AU2481, 03/01950
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 juni 2005
- Datum publicatie
- 13 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2481
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BG4823, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 03/01950
Inhoudsindicatie
3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:
Komt belanghebbende in aanmerking voor de algemene heffingskorting?
Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Volgens belanghebbende mag bij de berekening van de algemene heffingskorting geen rekening worden gehouden met haar wereldinkomen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01950
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (België) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft in juli 2002 de Inspecteur verzocht om uitbetaling van de algemene heffingskorting. Bij beschikking van 30 november 2002 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de beschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 april 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is gehuwd en woont met haar echtgenoot in België. Zij is als advocaat werkzaam in België en heeft geen Nederlandse bronnen van inkomen. Haar echtgenoot is wel in dienstbetrekking in Nederland werkzaam en genoot in 2002 een inkomen van meer dan € 15.000,=.
2.2. Belanghebbende heeft in 2002 in België een inkomen als advocate genoten, dat substantieel is te noemen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:
Komt belanghebbende in aanmerking voor de algemene heffingskorting?
Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Volgens belanghebbende mag bij de berekening van de algemene heffingskorting geen rekening worden gehouden met haar wereldinkomen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Gemachtigde van belanghebbende:
- Mijns inziens mag de Inspecteur het buitenlandse inkomen niet in de heffing betrekken op grond van het Verdrag met België 1970. Het arbeidsinkomen is in het Verdrag volledig toegewezen aan België. Voor het bepalen van de heffingskorting wordt het inkomen van belanghebbende wel degelijk in de belastingheffing in Nederland betrokken, ook al betaalt zij in Nederland geen belasting.
- Ik ken het exacte inkomen over 2002 van belanghebbende niet, maar het was wel "substantieel" te noemen. Dusdanig, dat zij - indien haar wereldinkomen in de berekening wordt betrokken - geen recht heeft op de algemene heffingskorting.
De Inspecteur
- Het verschil maken tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen is op zich gerechtvaardigd. Uitzondering is de 90%-regel. Maar dat is hier helemaal niet van toepassing. Er is belastingplicht noch premieplicht in Nederland.
- Belanghebbende beroept zich op artikel 25 van het Verdrag 1970, maar dat artikel bepaalt dat Nederland aan Belgische ingezetenen dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen verleent uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, als Nederland aan zijn eigen inwoners verleent. De laatstgenoemden krijgen dat onder dezelfde omstandigheden ook niet. Belanghebbende vraagt om een betere behandeling dan vergelijkbare Nederlandse ingezetenen krijgen en dat is niet de bedoeling van het Verdrag.
- Belanghebbendes inkomen wordt niet in de heffing betrokken in de zin van het Verdrag, het wordt alleen gebruikt voor de berekening.
- Artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is hier niet van toepassing, omdat belanghebbende in Nederland niet belastingplichtig is. Belanghebbende heeft niet geopteerd als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet.
- Op haar man is het Verdrag wel van toepassing, maar op haar niet.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en tot de uitbetaling van de algemene heffingskorting.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof stelt voorop, dat het Verdrag met België 1970 - in tegenstelling tot hetgeen de Inspecteur ter zitting heeft gesteld - op belanghebbende als inwoner van België van toepassing is, nu artikel 1 van het Verdrag dat bepaalt. Derhalve is op belanghebbende ook de regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing, zoals bedoeld in artikel 8.9, lid 3, van de Wet.
4.2. Belanghebbende doet een beroep op de non-discriminatiebepaling van artikel 25 van het Verdrag. Dit beroep faalt naar het oordeel van het Hof, gelet op de bewoordingen van artikel 25, § 1 en § 3, van het Verdrag.
Krachtens § 1 van artikel 25 van het Verdrag mogen Belgische onderdanen, ongeacht of zij inwoner zijn van België, in Nederland niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting worden onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen, waaraan Nederlandse onderdanen onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Krachtens § 3 van artikel 25 van het Verdrag genieten natuurlijke personen, die inwoner zijn van België, in Nederland dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en vermindering uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, als Nederland aan zijn eigen inwoners verleent.
Nu Nederland bij de toekenning van de algemene heffingskorting ook bij binnenlandse belastingplichtigen uitgaat van het wereldinkomen, is er geen sprake van ongelijke behandeling als bedoeld in § 1 van artikel 25 van het Verdrag. Ook voor de toepassing van § 3 van het onderhavige artikel 25 is er geen sprake van discriminatie, nu Nederland aan zijn eigen inwoners, die uitsluitend in België werkzaam zijn, geen algemene heffingskorting verleent. Belanghebbende heeft, gezien haar inkomen in België, daar eveneens geen recht op.
4.3. Ook uit Europees perspectief is er geen sprake van discriminatie. Immers, indien belanghebbende geen rekening zou hoeven te houden met haar Belgisch inkomen bij de berekening van de algemene heffingskorting, zou zij beter worden behandeld dan binnenlandse belastingplichtigen. Het EG-recht is niet bedoeld om vertrek uit Nederland te stimuleren.
4.4. Belanghebbendes beroep op de letterlijke tekst van artikel 8.9, lid 3, van de Wet strandt, omdat via het Verdrag op haar de regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 8.9, lid 3, van de Wet.
4.5. Belanghebbende heeft nog gesteld, dat zij in Nederland in de belastingheffing wordt betrokken via de berekening van de heffingskorting, hetgeen in strijd is met het Verdrag. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende. Indirect wordt belanghebbende via de berekening weliswaar in de heffing betrokken, doch feitelijk niet. Feitelijk wordt bij belanghebbende immers in Nederland niets geheven.
4.6. Belanghebbende mist ook geen voordeel, noch wordt haar een recht onthouden, omdat zij, indien zij een binnenlandse belastingplichtige was, dan wel een buitenlandse belastingplichtige, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.5 van de Wet had geopteerd voor binnenlandse belastingplicht, de algemene heffingskorting ook niet had gehad.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en S. van Thiel, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op:
29 juni 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 juni 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.