Hoge Raad, 21-11-2008, BG4823, 42443
Hoge Raad, 21-11-2008, BG4823, 42443
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 november 2008
- Datum publicatie
- 21 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BG4823
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2481, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 42443
Inhoudsindicatie
Art. 25, § 3, Verdrag Ned-België van 1970; art. 8.9 IB 2001. Inwoonster van België met in Nederland werkende echtgenoot krijgt geen heffingskorting uitbetaald vanwege haar Belgische inkomen.
Uitspraak
Nr. 42.443
21 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 juni 2005, nr. 03/01950, betreffende na te melden beschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij beschikking van 30 november 2002 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om uitbetaling van de algemene heffingskorting voor het jaar 2002 afgewezen. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1. Belanghebbende is gehuwd en woont met haar echtgenoot in België. Zij is als advocaat werkzaam in België en heeft geen Nederlandse bronnen van inkomen. Haar echtgenoot is in dienstbetrekking in Nederland werkzaam en genoot uit die dienstbetrekking in 2002 een inkomen van meer dan € 15.000. Belanghebbende heeft als advocaat een substantieel inkomen genoten.
3.2. In cassatie is, naar de Hoge Raad begrijpt, in geschil of belanghebbende op grond van artikel 25, § 3, van het Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 (hierna: het Verdrag) recht heeft op verhoging van de heffingskorting voor minstverdienende partners als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet IB 2001. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartegen richt zich het middel.
3.3.1. Ingevolge artikel 25, §3, van het Verdrag geniet een inwoner van België in Nederland dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als Nederland aan zijn eigen inwoners verleent.
3.3.2. Nederland verleent aan zijn eigen inwoners die weinig of geen inkomensheffing verschuldigd zijn en die een partner hebben met een inkomen als belanghebbendes echtgenoot op grond van artikel 8.9, leden 1 en 2, Wet IB 2001 een verhoging van de heffingskorting. Die verhoging wordt evenwel ingevolge artikel 8.9, lid 3, Wet IB 2001 verlaagd met het bedrag van de belastingvermindering volgens regelingen ter voorkoming van dubbele belasting.
Een inwoner van Nederland zou derhalve in omstandigheden als die van belanghebbende - te weten met een substantieel inkomen in België als advocaat - ingevolge artikel 8.9, lid 3, Wet IB 2001 niet in aanmerking komen voor de verhoging van de heffingskorting. Dat is ook uitdrukkelijk door de wetgever bedoeld:
"Het is niet de bedoeling dat als gevolg van de voorgestelde systematiek een belastingplichtige met een inkomen in het buitenland, waarbij na voorkoming geen of weinig in Nederland te betalen belasting resteert, de heffingskorting krijgt uitbetaald indien zijn partner wel in Nederland belast inkomen heeft." (MvT Kamerstukken II 2000/01, 27466, nr. 3, blz. 74)
3.3.3. Nu aan een inwoner van Nederland onder vergelijkbare omstandigheden geen verhoging van de heffingskorting wordt verleend, brengt toepassing van artikel 25, § 3, van het Verdrag niet mede dat die verhoging wel moet worden verleend aan belanghebbende.
Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2008.