Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2006, BA2530, 04/01643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2006, BA2530, 04/01643

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 september 2006
Datum publicatie
10 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2530
Formele relaties
Zaaknummer
04/01643

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is van mening dat de vergoeding voor extra reisuren onder de definitie van overwerkloon valt zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, letter c, ten tweede van de WVA en derhalve niet tot het loon in de zin van de WVA behoort. Hieromtrent merkt het hof het volgende op. Op grond van artikel 1, lid 1, letter c van de WVA juncto artikel 10 van de Wet LB behoort de vergoeding voor extra reisuren in beginsel tot het loon in de zin van de WVA. Indien, zoals belanghebbende stelt, de vergoeding voor extra reisuren is aan te merken als overwerkloon, wordt deze vergoeding niet tot het loon voor de WVA gerekend. Naar het oordeel van het hof, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, is slechts sprake van overwerk indien arbeid, niet zijnde woon-werkverkeer, wordt verricht buiten de reguliere werktijden om. Nu in de onder 2.5 omschreven aanstellingsbrief is opgenomen dat de 40-urige werkweek op het project (of kantoor), ter plaatse moet worden gerealiseerd en voorts gesteld noch gebleken is dat gedurende de extra reisuren door de werknemer feitelijk arbeid wordt verricht, kwalificeert de vergoeding voor extra reisuren naar het oordeel van het hof niet als overwerkloon. Het hof wijst in dit kader mede op hetgeen de Staatssecretaris ter zake van overwerk en reistijd in zijn Besluit van 14 december 2005, nr. CPP2005/2122M, onder meer gepubliceerd in V-N 2006/2.16, heeft opgemerkt:

"(...) Er zijn CAO 's die werknemers recht geven op een vergoeding voor reistijd. Het recht op vergoeding ontstaat als een tijdelijke arbeidsplaats ver van de woon/verblijfplaats van de werknemer gelegen is. Het geldende uurloon is in veel gevallen het uitgangspunt. De vergoeding voor reistijd telt in het algemeen niet als overwerkloon. Dit is alleen anders voorzover aannemelijk is dat de werknemer arbeid verricht tijdens de reistijd naar een tijdelijke arbeidsplaats.

De WVA wijst voor het begrip loon naar de Wet LB. Overwerkloon is de beloning voor arbeid die de werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor hem geldende arbeidsduur (zie artikel 26, vijfde lid, van de Wet LB). Er is dus sprake van overwerk als de werknemer meer arbeid verricht dan contractueel is overeengekomen. Als de werknemer geen arbeid verricht tijdens zijn reistijd is die reistijd geen arbeidstijd. Het gevolg is dat het loon voor dergelijke reistijd voor de toepassing van de WVA geen overwerkloon kan zijn. Dit loon maakt in zulke gevallen deel uit van het WVA-loon.(...)"

Het hof kan zich met de bovenstaande mening van de staatssecretaris verenigen aangezien die visie naar het oordeel van het hof op de aldaar genoemde gronden juist is.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01643

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 1.234 aan belasting.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van € 288 aan belasting.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 april 2006 te 's Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A, verbonden aan B te Q als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer C.

1.4. Partijen hebben te dezer zitting beiden een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van een bij de pleitnota behorende bijlage. Het hof rekent de pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het pro forma bezwaarschrift (door belanghebbende "ambtshalve bezwaar" genoemd) tegen de opgelegde naheffingsaanslag.

1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het installeren van CV-installaties, luchtbehandeling en sanitair-en loodgieterwerkzaamheden.

2.2. De heer D heeft via E B.V. zeggenschap in belanghebbende.

2.3. Bij belanghebbende is op 30 oktober 2002 een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is een naheffingsaanslag loonbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd.

2.4. Ten tijde van het onderzoek waren bij belanghebbende 20 werknemers in dienst.

2.5. De vergoeding die werknemers van belanghebbende ontvangen indien hun reistijd per dag méér dan één uur bedraagt (hierna: de vergoeding voor extra reisuren), wordt door belanghebbende niet meegenomen ter bepaling van het toetsloon voor de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA).

2.6. Ter zake van de vergoeding voor extra reisuren is in een voorbeeld van een aanstellingsbrief (bijlage 9 bij het beroepschrift) onder andere het volgende opgenomen:

"(...)

- De 40-uur werkweek dient op het project (of kantoor), ter plaatse te worden gerealiseerd.

- Indien méér dan een half uur reistijd benodigd is om het project te bereiken (vice-versa) dan worden deze meerdere reisuren apart aan U vergoed.

(...)"

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Behoort de vergoeding voor extra reisuren tot het toetsloon voor de WVA.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

De Inspecteur stelt dat reistijd een privé aangelegenheid is. Dit bestrijd ik, want er wordt voor betaald. Een uur wordt geacht normaal te zijn, de rest is dus overwerk. Ligt in de werkgeverssfeer want de werkgever bepaalt dat moet worden gereisd. Het is incidenteel dus ook om die reden behoort de reisvergoeding niet tot het toetsloon voor de WVA. Als er extra gereisd moet worden dan wordt de vergoeding per maand uitbetaald.

De Inspecteur

Niets toe te voegen.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 1, lid 1, letter c wordt in het kader van de WVA onder loon verstaan:

"(...) loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

1. tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend;

2. overwerkloon;

3. loon uit vroegere dienstbetrekking;

4. loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke uitkering of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij betaling van het loon verstrekte vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken;

5. loon ter zake van waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van die wet wordt geheven van de belastingplichtige."

4.2. Op grond van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.

4.3. Belanghebbende is van mening dat de vergoeding voor extra reisuren onder de definitie van overwerkloon valt zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, letter c, ten tweede van de WVA en derhalve niet tot het loon in de zin van de WVA behoort. Hieromtrent merkt het hof het volgende op. Op grond van artikel 1, lid 1, letter c van de WVA juncto artikel 10 van de Wet LB behoort de vergoeding voor extra reisuren in beginsel tot het loon in de zin van de WVA. Indien, zoals belanghebbende stelt, de vergoeding voor extra reisuren is aan te merken als overwerkloon, wordt deze vergoeding niet tot het loon voor de WVA gerekend. Naar het oordeel van het hof, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, is slechts sprake van overwerk indien arbeid, niet zijnde woon-werkverkeer, wordt verricht buiten de reguliere werktijden om. Nu in de onder 2.5 omschreven aanstellingsbrief is opgenomen dat de 40-urige werkweek op het project (of kantoor), ter plaatse moet worden gerealiseerd en voorts gesteld noch gebleken is dat gedurende de extra reisuren door de werknemer feitelijk arbeid wordt verricht, kwalificeert de vergoeding voor extra reisuren naar het oordeel van het hof niet als overwerkloon. Het hof wijst in dit kader mede op hetgeen de Staatssecretaris ter zake van overwerk en reistijd in zijn Besluit van 14 december 2005, nr. CPP2005/2122M, onder meer gepubliceerd in V-N 2006/2.16, heeft opgemerkt:

"(...) Er zijn CAO 's die werknemers recht geven op een vergoeding voor reistijd. Het recht op vergoeding ontstaat als een tijdelijke arbeidsplaats ver van de woon/verblijfplaats van de werknemer gelegen is. Het geldende uurloon is in veel gevallen het uitgangspunt. De vergoeding voor reistijd telt in het algemeen niet als overwerkloon. Dit is alleen anders voorzover aannemelijk is dat de werknemer arbeid verricht tijdens de reistijd naar een tijdelijke arbeidsplaats.

De WVA wijst voor het begrip loon naar de Wet LB. Overwerkloon is de beloning voor arbeid die de werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor hem geldende arbeidsduur (zie artikel 26, vijfde lid, van de Wet LB). Er is dus sprake van overwerk als de werknemer meer arbeid verricht dan contractueel is overeengekomen. Als de werknemer geen arbeid verricht tijdens zijn reistijd is die reistijd geen arbeidstijd. Het gevolg is dat het loon voor dergelijke reistijd voor de toepassing van de WVA geen overwerkloon kan zijn. Dit loon maakt in zulke gevallen deel uit van het WVA-loon.(...)"

Het hof kan zich met de bovenstaande mening van de staatssecretaris verenigen aangezien die visie naar het oordeel van het hof op de aldaar genoemde gronden juist is.

Belanghebbendes grief faalt.

4.4. Belanghebbende is voorts van mening dat de vergoeding voor extra reisuren een incidenteel karakter heeft en derhalve op grond van artikel 1, lid 1, letter c, ten eerste van de WVA niet tot het loon wordt gerekend. Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de vergoeding voor extra reisuren maandelijks wordt uitbetaald, is hiermee naar het oordeel van het hof vast komen staan dat geen sprake is van een beloning die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend. Aan de uitzonderingsbepaling van artikel 1, lid 1, letter c, ten eerste van de WVA wordt derhalve niet voldaan. Belanghebbendes grief faalt.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 14 september 2006 door T. Blokland, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van H.J. van den Helm, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 september 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.