Hoge Raad, 15-02-2008, BC4333, 43644
Hoge Raad, 15-02-2008, BC4333, 43644
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 februari 2008
- Datum publicatie
- 15 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC4333
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2530, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 43644
Inhoudsindicatie
Artikel 1, lid 1, onder 2°, WVA. Vergoeding voor extra reisuren overwerkloon.
Uitspraak
Nr. 43.644
15 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 september 2006, nr. 04/01643, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het installeren van CV-installaties, luchtbehandeling en sanitair- en loodgieterswerkzaamheden. Voor de werknemers van belanghebbende geldt een 40-urige werkweek, die op een project of op kantoor moet worden gerealiseerd. Indien de reistijd naar een project per dag meer dan één uur vergt, ontvangen de werknemers een vergoeding voor de extra reisuren.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de vergoeding voor extra reisuren behoort tot het loon in de zin van artikel 1, lid 1, letter c, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA).
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de vergoeding voor extra reisuren tot het loon in voormelde zin moet worden gerekend. Daartegen komt belanghebbende op met drie middelen.
3.4. Middel 2 komt op tegen 's Hofs oordeel dat slechts sprake is van overwerk indien arbeid, niet zijnde woon-werkverkeer, wordt verricht buiten de reguliere werktijden om en dat, nu gesteld noch gebleken is dat gedurende de extra reisuren door de werknemer feitelijk arbeid wordt verricht, de vergoeding voor extra reisuren niet kan worden gekwalificeerd als overwerkloon in de zin van artikel 1, lid 1, letter c, onder 2°, WVA.
Het middel slaagt. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van overwerk - en of een daarvoor ontvangen beloning geldt als 'overwerkloon' in voormelde zin - moet worden uitgegaan van de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur. Deze bedraagt in casu 40 uren per week, te realiseren op een project of op kantoor. Ingeval de normale arbeidsduur wordt overschreden doordat moet worden gereisd naar een tijdelijke arbeidsplaats op grote afstand van de woon/verblijfplaats van de werknemer en voor extra reisuren een vergoeding wordt verleend, vormt die vergoeding overwerkloon in voormelde zin. De omstandigheid dat de werknemer gedurende die extra reistijd geen andere prestatie verricht dan het - in opdracht van de werkgever - reizen naar die verre arbeidsplaats, ontneemt aan die vergoeding niet het karakter van overwerkloon.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 43645 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 695,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2008.