Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2007, BA4983, 06/00042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2007, BA4983, 06/00042

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 februari 2007
Datum publicatie
14 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4983
Formele relaties
Zaaknummer
06/00042

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.F.01.3501 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 106.344,-- aan belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 103.165,--. [..] In geschil is het antwoord op de vraag of de tussenbouw is aan te merken als een in eigen bedrijf vervaardigd goed in de zin van artikel 3, eerste lid, letter h, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00042

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting X,

gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 januari 2006, nummer AWB 05/480, in het geding tussen

Belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.F.01.3501 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 106.344,-- aan belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 103.165,--.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 422,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer A, verbonden aan B Belastingadviseurs gevestigd te C, alsmede, namens de Inspecteur, de heer drs. D.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van zes bij de pleitnota behorende bijlagen, bestaande uit kleurenfoto's. Daarna heeft de Inspecteur ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent bovengenoemde pleitnota's met bijlagen tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van de uitspraak van de Rechtbank.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de tussenbouw is aan te merken als een in eigen bedrijf vervaardigd goed in de zin van artikel 3, eerste lid, letter h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik verzoek u mijn pleitnota tot de gedingstukken te rekenen.

Desgevraagd verklaar ik dat er geen advies is uitgebracht aan belanghebbende met betrekking tot de bouw. De bestreden correctie kwam voort uit een controlerapport.

Met de Inspecteur verklaar ik dat het gaat om een toren, aangeduid in stukken met nummer 426. Het object heeft verder geen eigen nummer aan de straat.

Naar aanleiding van de foto's die ik op uw verzoek nogmaals in kleur overleg, merk ik het volgende op.

Op bijlage 13 ziet u het trappenhuis.

Op bijlage 15 ziet u de nooddeur en het kozijn.

Op bijlagen 16 en 17 treft u aan het hek met een haag aan de achterzijde van het pand. Tevens is hierop de (ingesloten) parkeerplaats zichtbaar.

Voorafgaand aan de bouw was het perceel ingesloten. De parkeerplaats is in gemeenschappelijk gebruik bij belanghebbende, een notariskantoor en nog bij andere eigenaren.

Aan de achterzijde van het pand liggen ook tuinen van derden. Toegang tot het pand is alleen mogelijk via de achterzijde van het pand. Om daar te komen moet men via de zijkant onder een gebouw/tunnel door. Dan komt men uit op de parkeerplaats.

Op de begane grond is er uitsluitend een lift, geen trap.

Op de eerste en tweede verdieping is er een doorgang naar een belendend perceel.

Op de bovenste verdieping is er geen doorgang. Er is een platdak en een luik. Een invalidentoilet neemt de plaats in van het trappenhuis en de nutsvoorziening (verticaal gezien).

De Rechtbank heeft ten onrechte beslist dat er een zekere mate van zelfstandigheid is. Er is geen onderscheid tussen zelfstandigheid en een zekere mate van zelfstandigheid. Om zelfstandig te functioneren zijn meer aanpassingen nodig dan uitsluitend het aanpassen van een deur op de begane grond.

Ik beperk mijn verzoek om proceskostenvergoeding alsnog tot de kosten voor het instellen van beroep conform het Besluit proceskosten bestuursrecht

De Inspecteur

Ik verzoek u mijn pleitnota tot de gedingstukken te rekenen.

Met belanghebbende verklaar ik dat het gaat om een toren, aangeduid in stukken met nummer 426. Het object heeft verder geen eigen nummer aan de straat.

Ik betwist de stellingen van belanghebbende in zijn pleitnota

Er is een zelfstandig pand. Ik persisteer bij het verweerschrift en bestrijd dat ik moet aantonen welk kostenplaatje is gekoppeld aan een mogelijke verbouwing.

Ik verwijs naar mijn verweerschrift en de uitspraak van Hof Den Bosch van 15 augustus 2003, VN 2003/60.13 inzake de fysiotherapeut met praktijkruimte. Het criterium is of het object een zekere mate van zelfstandigheid heeft. Hieraan is in casu voldaan.

Het gaat om het geheel van feiten en omstandigheden. Men wil met het object een andere identiteit laten zien aan de buitenwereld. Het goed heeft een ander uiterlijk gekregen.

De nutsvoorzieningen zijn gecentraliseerd in het midden. Bij een onzelfstandig gebouw kan men zich voorstellen dat de nutsvoorzieningen ergens anders vandaan komen. In het contract met de aannemer staat tevens vermeld dat er een aparte installatie is aangelegd.

Aan de achterzijde van het geheel kan, bouwkundig gezien, eenvoudig een deur worden gemaakt. Aan de voorzijde is het aanbrengen van een deur bewerkelijk.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverlaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met € 41.720,--. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, letter h, van de Wet wordt als levering aangemerkt het beschikken voor bedrijfsdoeleinden over in het eigen bedrijf vervaardigde goederen in gevallen waarin, indien de goederen van een ondernemer zouden zijn betrokken, de op die goederen drukkende belasting niet of niet geheel voor aftrek in aanmerking zou komen. In dit verband zijn met in eigen bedrijf vervaardigde goederen gelijkgesteld goederen die in opdracht zijn vervaardigd onder terbeschikkingstelling van stoffen, waaronder grond is begrepen. De interne levering geldt niet voor het vervaardigen van andere grond dan bouwterreinen. In deze context dient te worden getoetst of de tussenbouw binnen het complex van de panden E-laan 424/426 en 428 al dan niet een zekere zelfstandigheid bezit teneinde ter zake van de realisatie van de tussenbouw te kunnen concluderen dat sprake is van het binnen het bedrijf vervaardigen van een goed.

4.2. Belanghebbende heeft op het perceel de tussenbouw gerealiseerd. De tussenbouw betreft het gebouw staande en gelegen tussen de panden E-laan 424/426 en 428. Gelet op de ter zitting overgelegde kopieën van kleurenfoto's heeft de tussenbouw een architectonisch bezien volstrekt andere uitstraling dan de bestaande in traditionele stijl opgetrokken panden E-laan 424/425 en 428. In de tussenbouw zijn zelfstandige functies ondergebracht zoals een vergaderruimte op de begane grond en kantoorruimten voor de directie en het secretariaat op de drie verdiepingen. De begane grond is voorzien van een toiletgroep met onder meer een invalidentoilet, de tweede en de derde verdieping hebben ieder één toiletruimte voorzien van een toiletvoorziening. De tussenbouw heeft een eigen uitgang naar de met andere gebouwen gedeelde parkeerplaats. Deze uitgang is als nooduitgang in gebruik. De verdiepingen in de aanbouw zijn door middel van de lift bereikbaar. Een trappenhuis verbindt de eerste tot en met de derde verdieping. De tussenbouw heeft tevens de functie van een verbindend element met de panden E-laan 424/426 en 428. Het is op de begane grond, de eerste en tweede verdieping tegen de voormelde panden aangebouwd en het heeft verbindingscorridors op de eerste en tweede verdieping met deze panden. Door middel van de twee doorgangen, het trappenhuis, de lift en de toiletvoorzieningen is het functioneel dienstbaar aan de panden E-laan 424/426 en 428.

4.3. Uit de onder 4.2 vermelde feiten en omstandigheden heeft de Rechtbank, naar het oordeel van het Hof, op goede gronden afgeleid dat de tussenbouw binnen het complex van de panden E-laan 424/426 en 428 een zekere zelfstandigheid bezit. Zowel het geheel eigen aanzien van het exterieur van de tussenbouw, de inrichting van de tussenbouw met eigen nutsvoorzieningen als de in de tussenbouw ten behoeve van het bedrijf van belanghebbende ondergebrachte gebruiksfuncties wijzen, binnen het voormelde complex, op een voldoende mate van zelfstandigheid om het realiseren van de aanbouw aan te merken als het op de voet van artikel 3, eerste lid, letter h, van de Wet vervaardigen van een goed. De door belanghebbende in dezen benadrukte omstandigheid dat de tussenbouw, zo het als een zelfstandig gebouw zou moeten functioneren, bouwkundige aanpassingen moet ondergaan, maakt dit niet anders.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 28 februari 2007 door J.W.J. Huige, voorzitter, T. Blokland en R.H. Happé, in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.