Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2007, BB0193, 05/00569
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2007, BB0193, 05/00569
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 april 2007
- Datum publicatie
- 24 juli 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2007:BB0193
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2005:AU5345, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 05/00569
Inhoudsindicatie
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. § 24 van het BBBB (red. Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998) omvat naar het oordeel van het Hof niet meer dan artikel 67c van de AWR. De in § 24 van het BBBB verweten en beboete gedraging is evenals in artikel 67c van de AWR het betalingsverzuim. Naar het oordeel van het Hof mag bij het bepalen van een passende straf rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat het betalingsverzuim gepaard ging met een te lage aangifte.
Het opleggen van de verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Nu de verweten gedraging - niet tijdig betalen - begaan is, doordat de aangifte niet tijdig is gedaan, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof, gelet op de aard van de in § 24 van het BBBB bedoelde verzuimen, waarvan de Inspecteur in het kader van het normale betalingspatroon niet zonder meer op de hoogte kan raken, terecht de verzuimboete opgelegd zonder een verzuimenreeks te hanteren.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 05/00569
Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2005, nummer AWB 05/0580, in het geding tussen
de fiscale eenheid X B.V. en XX, gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak september 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 129.200,= aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 4.537,=.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 108.571,= aan belasting, en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van de uitspraak met betrekking tot de boete in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van € 1.000,=.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 juni 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2 tot en met 4 van de uitspraak van de Rechtbank.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB) genoemde gedraging meer omvat dan de bij artikel 67c van de Algemene wet rijksbelastingen (hierna: de AWR) verweten gedraging.
Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De hoogte van de boete, zoals vastgesteld door de Rechtbank in zijn uitspraak, is niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- De omvang van de verzuimboete als zodanig is niet in geschil. Ons inziens is de boete zoals deze door de Rechtbank in zijn uitspraak is vastgesteld, passend en geboden.
- Wij dragen in hoger beroep de eigen proceskosten.
De Inspecteur
- Ik ben van mening, dat de hoogte van de boete, zoals door de Rechtbank is vastgesteld, passend en geboden is gelet op alle omstandigheden van het geval. Ik heb wel bezwaar tegen de motivering van de Rechtbank. De door § 24 van het BBBB verweten gedraging omvat niet meer dan de door artikel 67c van de AWR verweten gedraging.
- De Inspecteur draagt de eigen proceskosten in hoger beroep.
3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, eventueel onder verbetering van gronden. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met verbetering van gronden door het Hof.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 67c, lid 1, van de AWR bepaalt:
"Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4 537 kan opleggen.".
4.2. Ingevolge het bepaalde in § 23, lid 4, van het BBBB legt de inspecteur in geval van een verzuim wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting bij een eerste verzuim geen boete op. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van één procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 1.134,=. Bij een derde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van vijf procent van de niet tijdig betaalde belasting met een maximum van € 2.268,=.
4.3. In § 24, aanhef en lid 1 en lid 2, van het BBBB is het volgende vermeld:
"In afwijking in zoverre van paragraaf 23 ziet paragraaf 24 op de situatie waarin niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven.
1. Indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, legt de inspecteur een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van € 4537.
2. In afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van 5 procent met een maximum van € 4537 indien sprake is van 'vrijwillige verbetering' in de zin van paragraaf 28, derde lid, van dit besluit.".
4.4. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende een bedrag van € 108.571,= ten onrechte niet in zijn aangifte omzetbelasting over de maand september 2003 heeft vermeld en niet tijdig heeft betaald.
4.5. Belanghebbende stelt in zijn beroepschrift in eerste aanleg, dat door de strikte uitleg van de Inspecteur van § 24, lid 2, van het BBBB hem een onevenredig hoge boete wordt opgelegd. Het woord "kan" impliceert volgens belanghebbende, dat de Inspecteur tot het opleggen van de boete niet verplicht is. Belanghebbende heeft beroep gedaan op § 44 van het BBBB en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
In zijn verweerschrift in hoger beroep stelt belanghebbende, dat een verzuimboete van € 1.000,= in de onderhavige situatie passend en geboden is.
4.6. De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat § 23 van het BBBB uitsluitend ziet op betalingsverzuimen, dat wil zeggen op het periodieke betalingspatroon, waarbij de belasting die moet worden voldaan, wel op aangifte is aangegeven, maar niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig wordt betaald. § 24 van het BBBB is volgens de Inspecteur van toepassing op betalingsverzuim in combinatie met een niet of onjuist gedane aangifte en ziet op situaties, waarin de inspecteur niet in het kader van het periodieke betalingspatroon maar pas naderhand kan constateren, dat de belasting niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald, omdat te weinig belasting is aangegeven.
4.7. De Rechtbank heeft geoordeeld, dat § 24 van het BBBB een strafverzwaring inhoudt ten opzichte van § 23 van het BBBB - § 24 van het BBBB houdt immers geen rekening met de verzuimenreeks - terwijl de door § 24 verweten gedraging meer omvat dan de in artikel 67c van de AWR verweten gedraging, namelijk het doen van een te lage aangifte. Hieraan verbindt de Rechtbank het gevolg, dat voor het bepalen van de hoogte van de boete aangesloten dient te worden bij § 23 van het BBBB.
4.8. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. § 24 van het BBBB omvat naar het oordeel van het Hof niet meer dan artikel 67c van de AWR. De in § 24 van het BBBB verweten en beboete gedraging is evenals in artikel 67c van de AWR het betalingsverzuim. Naar het oordeel van het Hof mag bij het bepalen van een passende straf rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat het betalingsverzuim gepaard ging met een te lage aangifte.
Het opleggen van de verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Nu de verweten gedraging - niet tijdig betalen - begaan is, doordat de aangifte niet tijdig is gedaan, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof, gelet op de aard van de in § 24 van het BBBB bedoelde verzuimen, waarvan de Inspecteur in het kader van het normale betalingspatroon niet zonder meer op de hoogte kan raken, terecht de verzuimboete opgelegd zonder een verzuimenreeks te hanteren.
4.9. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur en dient de uitspraak van de Rechtbank, nu de hoogte van de boete zoals door de Rechtbank is vastgesteld, niet in geschil is, te worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Proceskosten
Beide partijen hebben ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 11 april 2007
door J.W. van der Voort, voorzitter, J. Swinkels en D. Barmentlo, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.