Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2007, BB1917, 06/00115
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2007, BB1917, 06/00115
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 juni 2007
- Datum publicatie
- 17 augustus 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1917
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2006:AV8592, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 06/00115
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de waardedruk doorwerkt naar de bedrijfsonderdelen, hetgeen belanghebbende stelt, dan wel in het geheel niet doorwerkt, gelijk de Inspecteur verdedigt. Het Hof is van oordeel dat in dezen heeft te gelden dat de waardedruk niet doorwerkt naar de bedrijfsonderdelen welke zelfstandig (los van de woning) in het economisch verkeer rendabel te maken zijn, zonder dat daarmee het woongenot, anders dan in ondergeschikte mate, wordt beperkt.
[...]
Gelet op [alle omstandigheden] is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.
Uitspraak
UITSPRAAK
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk BK 06/00115
Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep ingesteld door mevrouw A, verbonden aan B, te Q,
namens de heer X, wonende te Y, a-straat 1, hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 maart 2006, nummer AWB 05/465, aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 22 maart 2006, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 91.435,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur – naar het Hof die uitspraak verstaat - is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van € 80.650,--.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105,--.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.5. Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mevrouw A voornoemd, alsmede de Inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.7. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.8. Desgevraagd door het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting het origineel van de reeds in (kleuren)kopie als bijlagen bij de conclusie van repliek in hoger beroep overgelegde foto’s getoond en hebben partijen zich daarover, alsmede over de ter zitting eveneens getoonde plattegrond uitgelaten.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.10. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Vaststaande feiten
2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.8 van de uitspraak van de Rechtbank. Voorts zijn in deze zaak op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting van het Hof de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.2. De omstandigheid dat belanghebbende a-straat 1 destijds als woning heeft betrokken, was in het belang van de onderneming. Het woonhuis was op het moment van staking duurzaam bewoond door belanghebbende, die daar ook thans nog woont.
2.3. De bedrijfsgebouwen zijn thans in gebruik als stal voor hobbydieren (ezels en paarden) en als bergruimte voor privé-zaken. Ten tijde van de staking was de veldschuur in gebruik als paardenstal. Er is een milieubeschikking voor zes ponypaarden. De overige bedrijfsgebouwen waren in gebruik bij de onderneming. De bedrijfsopstallen verkeren ten tijde van de staking niet meer in goede staat. Afbreken en op een later moment opbouwen is niet toegestaan. Afbreken en terstond opbouwen mag wel. Zelfstandige ontsluiting van de bedrijfsopstallen is praktisch gezien mogelijk. Op het moment van staking was de bestemming van de onroerende zaken: ‘agrarisch gebied, plan buitengebied’.
2.4. De genoemde onroerende zaken hebben, voor zover hier van belang, op het tijdstip van staking onderstaande waarden in het economische verkeer:
Bedrijfsgebouwen € 7.714
Ondergrond bedrijfsgebouwen € 95.294
(hierna te noemen: de bedrijfsonderdelen).
Bij de bepaling van deze waarden is uitgegaan van de waarde die het gehele complex, te weten de woning met ondergrond, de bedrijfsgebouwen met ondergrond en 14.000 m2 cultuurgrond, zou kunnen opbrengen bij verkoop in vrij opleverbare staat tegen de best haalbare prijs aan de hoogst biedende.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of bij de berekening van de stakingswinst de onder 2.3. genoemde waarde in het economische verkeer van de bedrijfsonderdelen moet worden verminderd met een waardedruk van 30% als gevolg van duurzame zelfbewoning (hierna: de waardedruk). Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Het percentage van 30 is niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte procesverbaal van het onderzoek ter zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op het bezwaar en tot vermindering van de aanslag op basis van verlaging van de stakingswinst met € 105.174 -/- € 86.524 = € 18.650. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de waardedruk doorwerkt naar de bedrijfsonderdelen, hetgeen belanghebbende stelt, dan wel in het geheel niet doorwerkt, gelijk de Inspecteur verdedigt. Het Hof is van oordeel dat in dezen heeft te gelden dat de waardedruk niet doorwerkt naar de bedrijfsonderdelen welke zelfstandig (los van de woning) in het economisch verkeer rendabel te maken zijn, zonder dat daarmee het woongenot, anders dan in ondergeschikte mate, wordt beperkt.
4.2. Het Hof zal vervolgens de bedrijfsonderdelen aan dit criterium toetsen.
4.3. Naar het oordeel van de Rechtbank (r.o. 4.3) heeft de Inspecteur met de gegevens van de door hem geraadpleegde taxateur en de overgelegde foto’s en tekeningen, voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsonderdelen direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden door derden. De bedrijfsgebouwen zijn op voldoende afstand van de woning gelegen en zijn gezien hun ligging goed bereikbaar vanaf de openbare weg.
4.4. Belanghebbende bestrijdt deze conclusie met een vijftal argumenten die het Hof achtereen¬volgens zal bespreken.
4.5. Belanghebbende stelt dat de bedrijfsgebouwen door hun economische en technische veroudering niet meer geschikt zijn
voor afzonderlijke verkoop of verhuur voor een agrarisch of alternatief gebruik. Het Hof acht het niet aannemelijk dat deze – door belanghebbende niet nader toegelichte of onderbouwde - omstandigheden een beletsel vormen om de bedrijfsonderdelen zelfstandig rendabel te maken, los van de woning. Aan de opstallen (inclusief ondergrond) is een geringe waarde toegekend. Zij kunnen rendabel gemaakt worden tegen een daarmee corresponderende huurprijs.
De staat van de opstallen laat onverlet dat het omliggende erf rendabel kan worden gemaakt. Door de opstallen te slopen zou dit erf bovendien kunnen worden vergroot.
4.6. Belanghebbende stelt dat de situering van de bedrijfsgebouwen een belangrijke factor is welke maakt dat de bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor afzonderlijke verkoop of verhuur. Het Hof is, gelet op de overgelegde en getoonde foto’s en tekeningen, van oordeel dat de situering van de bedrijfsgebouwen ten opzichte van de woning en de openbare weg geen belemmering vormt voor het zelfstandig in het economische verkeer rendabel maken van de bedrijfsonderdelen, los van de woning.
4.7. Belanghebbende stelt dat het afzonderlijk verkopen of verhuren van de bedrijfsgebouwen ertoe kan leiden dat de eigenaar of huurder van de bedrijfsgebouwen bij de gemeente vraagt om handhavend op te treden, waardoor de eigenaar/verhuurder gedwongen kan worden de bedrijfswoning te verlaten. Het Hof acht het niet aannemelijk dat deze door belanghebbende gestelde mogelijkheid, zo deze al juist zou zijn, in de praktijk een belemmering zal vormen voor het in het economische verkeer rendabel maken van de bedrijfsonderdelen, los van de woning. Nog daargelaten dat het niet goed voorstelbaar is dat belanghebbende zich als eigenaar/ bewoner in deze positie zou laten brengen.
4.8. Belanghebbende stelt dat de bestemming van de onroerende zaken op het moment van staking ‘agrarisch gebied, plan buitengebied’ een afzonderlijke verhuur of verkoop niet toelaat. Het Hof acht deze, overigens niet verder toegelichte stelling, niet aannemelijk. Niet valt in te zien waarom deze bestemming een zelfstandig in het economische verkeer rendabel maken van de bedrijfsonderdelen onmogelijk zou maken.
4.9. Belanghebbende stelt dat het Bestemmingsplan buitengebied 2005 van de gemeente Y een zelfstandig in het economische
verkeer rendabel maken niet toelaat. Daargelaten of dit juist is, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat dit op het moment van staking was te verwachten. Het Hof leidt uit de uitgebrachte taxatie eerder af dat een dergelijke belemme¬ring, zo die al uit dit bestemmingsplan voortvloeit, niet werd verwacht.
4.10. Het Hof acht op basis van de door de Inspecteur verstrekte gegevens van de door hem geraadpleegde taxateur en de overgelegde foto’s en tekeningen, in combinatie met de (overige) foto’s en tekeningen, zoals getoond en besproken ter zitting van het Hof, voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsonderdelen zelfstandig (los van de woning) in het economische verkeer rendabel zijn te maken. De bedrijfsgebouwen zijn op voldoende afstand van de woning gelegen en zijn gezien hun ligging via de bestaande toegang voldoende bereikbaar vanaf de openbare weg. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4.11. Een zelfstandig rendabel maken heeft tot gevolg dat het bestaande gebruik, bestaande uit de stalling van hobbydieren en opslag van privé-zaken, moet eindigen. Verder kan gebruik worden gemaakt van de bestaande toegang. Het Hof is van oordeel dat hiermee het genot van de woning slechts in zodanig ondergeschikte mate wordt beperkt dat daarmee geen rekening behoeft te worden gehouden. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4.12. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.
5. Griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet
bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof
verklaart het hoger beroep ongegrond,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 28 juni 2007
door J.W.J. Huige, voorzitter, T. Blokland en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.