Rechtbank Breda, 16-03-2006, AV8592, AWB 05/465
Rechtbank Breda, 16-03-2006, AV8592, AWB 05/465
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 16 maart 2006
- Datum publicatie
- 5 april 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2006:AV8592
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2007:BB1917, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 05/465
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft zijn agrarische onderneming gestaakt. Daarbij zijn de eigen woning, de bedrijfsgebouwen, de bij de eigen woning en bedrijfsgebouwen behorende ondergrond alsmede enige cultuurgrond naar het privé-vermogen overgegaan. De bedrijfsgebouwen zijn niet in gebruik ten behoeve van de eigen woning. Belanghebbende heeft gesteld dat er naast een waardedruk wegens zelfbewoning op de eigen woning ook een waardedruk wegens zelfbewoning moet worden toegepast op de bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende grond. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. De reden voor het in aanmerking nemen van een waardrukkende factor wegens zelfbewoning is dat een eigen woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Deze situatie doet zich niet voor ten aanzien van de bedrijfsgebouwen van belanghebbende, aangezien deze in casu wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden.
Uitspraak
Sector bestuursrecht,
meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/465
Uitspraakdatum: 16 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder,
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van € 91.435.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De griffier heeft ter zake van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.3 Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna de Inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2006 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [A], verbonden aan [B] te [Q], alsmede [C] en [D] namens de Inspecteur.
1.5 Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6 De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.7 De Inspecteur heeft voorts ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een taxatierapport van 17 oktober 2005 overgelegd. De rechtbank rekent dit rapport tot de stukken van het geding.
1.8 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Op 1 januari 2000 heeft belanghebbende zijn in de vorm van een eenmanszaak uitgeoefende agrarische onderneming gestaakt.
2.2 Als gevolg van de staking zijn de volgende onroerende zaken naar het privé-vermogen van belanghebbende overgegaan:
1. de eigen woning;
2. de bedrijfsgebouwen (schuur, stal en veldschuur);
3. 1.000 m2 ondergrond horende bij de eigen woning;
4. 4.000 m2 ondergrond horende bij de bedrijfsgebouwen;
5. 14.000 m2 cultuurgrond.
De bedrijfsgebouwen zijn niet in gebruik ten behoeve van de woning.
2.3 De veldschuur ligt op een afstand van ongeveer 18 meter van de eigen woning, de stal op ongeveer 10 meter en de schuur op ongeveer 3 à 4 meter.
2.4 Belanghebbende heeft deze onroerende zaken op 25 mei 2001 laten taxeren door [E] van [F] B.V., zulks naar de toestand van deze onroerende zaken op 26 juni 2000. Uit het rapport van de taxateur d.d. 30 mei 2001 volgt dat de taxateur van mening is dat geen van de gebouwen afzonderlijk te vervreemden is en dat hij aan de onroerende zaken een waarde in het economisch verkeer (WEV) en een waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) heeft toegekend. Deze waardes zijn schematisch als volgt weer te geven:
WEV WEVAB
1 Eigen woning ƒ 150.000 ƒ -
2 Bedrijfsgebouwen 17.000 -
3 Ondergrond eigen woning 175.000 95.000
4 Ondergrond bedrijfsgebouwen 210.000 90.000
5 Cultuurgrond 140.000 140.000
692.000 325.000
2.5 Op 5 februari 2004 heeft de Inspecteur deze onroerende zaken laten taxeren naar de toestand op 26/27 juni 2000. Uit het rapport van [G], register-taxateur van de belastingdienst, d.d. 15 maart 2004 volgt dat de taxateur de onroerende zaken heeft gewaardeerd. De taxateur heeft aan de onroerende zaken bij de waardering een waarde in het economisch verkeer (WEV) en een waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) toegekend. De in het rapport opgenomen waarde is schematisch als volgt weer te geven:
WEV WEVAB
1 Eigen woning € 68.000 € -
2 Bedrijfsgebouwen 9.000 -
3 Ondergrond eigen woning 114.000 36.300
4 Ondergrond bedrijfsgebouwen 104.000 40.000
5 Cultuurgrond 63.500 63.500
358.500 139.800
2.6 Op 12 oktober 2005 heeft de Inspecteur deze onroerende zaken wederom laten taxeren naar de toestand op 26 juni 2000. Uit het rapport van [D], register-taxateur van de belastingdienst, d.d. 17 oktober 2005 volgt dat de taxateur de onroerende zaken op drie manieren heeft gewaardeerd, te weten naar de complexwaarde, de twee-complexwaarde en naar de uitpondwaarde. De taxateur heeft aan de onroerende zaken bij alle drie de waarderingen een waarde in het economisch verkeer (WEV) en een waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) toegekend. De in het rapport opgenomen complexwaarde is schematisch als volgt weer te geven:
WEV WEVAB
1 Woonhuis € 68.000 € -
2 Schuren en verharding 9.000 -
3 1000 m2 ondergrond /tuin 114.000 -
4 4000 m2 ondergrond/erf/omliggend 104.000 40.000
295.000 40.000
2.7 In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2000 heeft belanghebbende ter zake van de staking stakingswinst verantwoord, waarbij hij in het kader van zelfbewoning een waardedruk van 30% heeft toegepast op de eigen woning, de bedrijfsgebouwen en de bij deze bedrijfsgebouwen behorende grond. Belanghebbende is daarbij uitgegaan van de waarde van de onroerende zaken zoals [E] van [F] B.V. deze heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft de stakingswinst op € 86.524 berekend.
2.8 Bij het opleggen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De Inspecteur heeft de stakingswinst zodanig gecorrigeerd dat hij geen waardedruk van 30% heeft toegestaan op de bedrijfsgebouwen en de bij deze bedrijfsgebouwen behorende grond. Voorts is de Inspecteur voor het berekenen van de stakingswinst uitgegaan van de complexwaarde van de onroerende zaken zoals [D] deze heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft de stakingswinst op € 115.959 berekend.
3. Het geschil
3.1 In geschil is:
1. welk taxatierapport de basis vormt voor de waardebepaling van de onroerende zaken;
2. of er in het kader van zelfbewoning, behoudens op de eigen woning, ook een waardedruk van 30% mag worden toegepast op de bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende grond.
3.2 Belanghebbende is van oordeel dat het antwoord op de eerste vraag moet luiden ‘het taxatierapport van [E] van [F] B.V.’ (hierna: het taxatierapport van belanghebbende) en dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is van oordeel dat het antwoord op de eerste vraag moet luiden ‘het taxatierapport van [D]’ (hierna: het taxatierapport van de Inspecteur) en dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4 Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
3.4.1 De Inspecteur stelt dat nu er ook een uitpondwaarde kan worden vastgesteld, de bedrijfsgebouwen afzonderlijk van de eigen woning kunnen worden verhuurd of verkocht. Dat ben ik niet met hem eens. Mijn taxateur heeft namelijk gesteld dat de bedrijfsgebouwen niet apart van de eigen woning te verkopen zijn. Ik constateer daarom dat de bedrijfsgebouwen een aanhorigheid van de eigen woning zijn en dat daarom op deze gebouwen en ondergrond een waardedruk van 30% mag worden toegepast.
3.4.2 Voorts kan er op deze gebouwen een waardedruk plaatsvinden omdat zij slecht bereikbaar zijn, nabij de eigen woning zijn gelegen en in een slechte staat van onderhoud verkeren.
De Inspecteur
3.4.3 Voor het berekenen van de stakingswinst ben ik bereid uit te gaan van de cijfers zoals weergegeven in het taxatierapport van belanghebbende, als de door mij in mijn pleitnota gemaakte onderverdeling maar wordt toegepast.
3.4.4 De veldschuur ligt op een afstand van ongeveer 18 meter van de eigen woning, de stal op ongeveer 10 meter en de schuur op ongeveer 3 à 4 meter.
3.5 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 59.769. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Nu de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij bereid is het taxatierapport van belanghebbende als uitgangspunt te nemen voor het berekenen van de stakingswinst, behoeft het eerste geschilpunt naar het oordeel van de rechtbank geen behandeling meer.
4.2 Omtrent het tweede geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt. Reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van een eigen woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze situatie doet zich niet voor ten aanzien van gebouwen bij een bewoonde woning, ongeacht of het aanhorigheden zijn of niet, indien die gebouwen wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Inspecteur met de gegevens van de door hem geraadpleegde taxateur, de overgelegde foto’s en tekeningen voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsgebouwen direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden door derden, aangezien de bedrijfsgebouwen op voldoende afstand van de woning zijn gelegen, niet in gebruik zijn ten behoeve van deze woning en gezien hun ligging goed bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4.4 De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat een waardedruk moet worden toegepast omdat de bedrijfsgebouwen in een slechte staat van onderhoud verkeren, aangezien deze slechte staat van onderhoud reeds door de taxateur in aanmerking is genomen bij het bepalen van de waarde in het economisch verkeer. Belanghebbende maakt een hogere waardedruk niet aannemelijk.
4.5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de bedrijfsgebouwen en de daarbij horende ondergrond geen waardedruk kan worden toegepast in het kader van zelfbewoning. De rechtbank berekent de stakingswinst, op basis van de cijfers uit het taxatierapport van belanghebbende, als volgt:
1 WEV eigen woning (ƒ 150.000) € € 68.067
Af: waardedruk 30% -20.420
47.647
2 WEV bedrijfsgebouwen (ƒ 17.000) 7.714
55.361
Af: boekwaarde eigen woning en bedrijfsgebouwen
-4.641
50.720
3 Ondergrond eigen woning (landbouwvrijstelling) -
4 WEV ondergrond bedrijfsgebouwen (ƒ 210.000) 95.294
Af: WEVAB ondergrond bedrijfsgebouwen
(ƒ 90.000)
-40.840
54.454
5 Cultuurgrond (landbouwvrijstelling) -
Stakingswinst 105.174
4.6 Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen tot € 80.650, te weten € 91.435 minus € 115.959 (de correctie bij de aanslag) plus € 105.174.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1 Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient door de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
5.2 In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Inspecteur te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 80.650;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 805, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.J. Engel, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W. Brouwer. De beslissing is op 16 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.