Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-10-2007, BC0988, 05/00120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-10-2007, BC0988, 05/00120

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 oktober 2007
Datum publicatie
2 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0988
Formele relaties
Zaaknummer
05/00120

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft gesteld dat de wetgever bij het uitzonderen van de mogelijkheid van bezwaar tegen de voldane parkeerbelasting een specifiek probleem voor ogen stond, namelijk de situatie waarin de feitelijke parkeerduur korter is dan die waarvoor door middel van betaling is gekozen. Die situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.

Het Hof is echter van oordeel dat de tekst van de wet duidelijk is: er is geen bezwaar mogelijk tegen de voldane parkeerbelasting. Pas wanneer de wettekst niet duidelijk is kan doel en strekking, zoals deze blijkt uit de wetgeschiedenis, bij de beoordeling worden betrokken. Daarvan is echter geen sprake in het onderhavige geval. Nu de tekst van de wet duidelijk is, dient deze gevolgd te worden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 05/00120

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer mr. drs. X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd afdeling financiën en belastingen van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden voldane parkeerbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 11 december 2004 parkeerbelasting voldaan. De verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,-.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 juni 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.

1.4. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6. Het Hof heeft in deze zaak op 2 juli 2007 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 juli 2007 aan partijen verzonden.

1.7. Belanghebbende heeft op tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 1 augustus 2007 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Op 11 december 2004 heeft belanghebbende zijn personenauto geparkeerd op het A-plein in de gemeente Z. Deze locatie is door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.2. Belanghebbende heeft voor het onderhavige parkeren € 1,20 parkeerbelasting voldaan.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar en teruggaaf van de door hem voldane parkeerbelasting.

De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft de voor het parkeren verschuldigde parkeerbelasting voldaan. Hij heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de parkeerbelasting om reden dat deze in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Voor buitenlandse kentekenhouders zou een fiscale vrijplaats gelden, aldus belanghebbende.

4.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de verweerder belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Op grond van artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, staat immers geen bezwaar open tegen voldoening van parkeerbelasting op aangifte.

4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de wetgever bij het uitzonderen van de mogelijkheid van bezwaar tegen de voldane parkeerbelasting een specifiek probleem voor ogen stond, namelijk de situatie waarin de feitelijke parkeerduur korter is dan die waarvoor door middel van betaling is gekozen. Die situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.

4.4. Het Hof is echter van oordeel dat de tekst van de wet duidelijk is: er is geen bezwaar mogelijk tegen de voldane parkeerbelasting. Pas wanneer de wettekst niet duidelijk is kan doel en strekking, zoals deze blijkt uit de wetgeschiedenis, bij de beoordeling worden betrokken. Daarvan is echter geen sprake in het onderhavige geval. Nu de tekst van de wet duidelijk is, dient deze gevolgd te worden.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De verweerder heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 5 oktober 2007 door J.Th. Simons, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 5 oktober 2007

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.