Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2008, BD5694, 06/00430
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2008, BD5694, 06/00430
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 juni 2008
- Datum publicatie
- 30 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5694
- Zaaknummer
- 06/00430
Inhoudsindicatie
Ten behoeve van de uitoefening van de dierenartspraktijk maken belanghebbende en haar echtgenoot gebruik van een praktijkruimte in de tot het privé-vermogen behorende woning.
De uitgaven die in het onderhavige jaar zijn gedaan voor gas, elektra en water ten behoeve van de dierenartspraktijk bedragen € 2.072. Van dit bedrag wordt een derde, oftewel € 691, aan belanghebbende toegerekend.
Nu deze kosten normaliter worden gedragen door de huurder, is het Hof van oordeel dat de aftrekbeperking van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op deze kosten niet van toepassing is. De kosten kunnen derhalve volledig in aftrek worden gebracht als ondernemingskosten.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 06/00430
Uitspraak van de tweede meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 september 2006, nummer 05/4132 in het geding tussen
mevrouw X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.478, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.787.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende exploiteert in het onderhavige jaar samen met haar echtgenoot een dierenartspraktijk in maatschapsverband. Belanghebbende is gerechtigd tot een derde van het behaalde resultaat.
2.2. Ten behoeve van de uitoefening van de dierenartspraktijk maken belanghebbende en haar echtgenoot gebruik van een praktijkruimte in de tot het privé-vermogen behorende woning.
De uitgaven die in het onderhavige jaar zijn gedaan voor gas, elektra en water ten behoeve van de dierenartspraktijk bedragen € 2.072. Van dit bedrag wordt een derde, oftewel € 691, aan belanghebbende toegerekend.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de aftrekbeperking van artikel 3.17, eerste lid, letter c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) van toepassing op de in onderdeel 2.2 genoemde kosten?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 3.17, eerste lid, letter c, van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd de artikelen 3.14, 3.15 en 3.16, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten, tot het bij die posten aangegeven gedeelte in aftrek:
(...)
c. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende bezittingen, andere dan personenauto's als bedoeld in onderdeel b: een gebruiksvergoeding van ten hoogste het voordeel uit sparen en beleggen dat ter zake van deze bezittingen in aanmerking wordt genomen, zonder daarbij rekening te houden met het heffingsvrije vermogen bedoeld in artikel 5.5, dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de onderneming.".
4.2. Het Hof sluit aan bij hetgeen de A-G heeft overwogen in zijn conclusie van 17 juli 2007, in de zaak 43 602, LJN BB3475.
Het Hof wijst met name op onderdeel 3.43 van de conclusie:
"Ik zou daarom de litigieuze bepaling zo willen uitleggen dat het object van beperking de gebruiksvergoeding betreft en dat deze gebruiksvergoeding ruim dient te worden opgevat. Het object van beperking ziet dan niet alleen op de (fictieve) 'economische huurwaarde' maar ook, zo deze niet reeds in deze 'economische huurwaarde' zitten, op de kosten die normaliter voor rekening komen van de 'verhuurder'. Kosten en lasten die normaliter voor rekening komen van de 'huurder' vallen niet onder het object van beperking. Te denken valt aan energiekosten, kosten inboedelverzekering, en belastingen/heffingen en kosten voor klein onderhoud die normaliter voor rekening van de huurder komen. Het zou kunnen dat de allocatie van kosten discussie oplevert, maar nu de wetgever de bepaling niet mede heeft gemotiveerd vanuit eenvoud in de uitvoering (zie onderdeel 3.29) en hij met ingang van 1 januari 2005 bij Technische herstelwet 2003 expliciet heeft bepaald dat kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen, in aftrek kunnen komen, kan ik daaraan geen argument voor een andere uitleg ontlenen.".
4.3. Nu de in onderdeel 2.2 genoemde kosten normaliter worden gedragen door de huurder, is het Hof van oordeel dat de aftrekbeperking van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op deze kosten niet van toepassing is. De kosten kunnen derhalve volledig in aftrek worden gebracht als ondernemingskosten.
4.4. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Griffierecht
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 433.
6. Proceskosten
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
- bepaalt dat door tussenkomst van de griffier van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 433
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 5 juni 2008 door J. Swinkels, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en S. Bosma, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.