Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2009, BJ3824, 08/00006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2009, BJ3824, 08/00006

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2009
Datum publicatie
27 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3824
Formele relaties
Zaaknummer
08/00006

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht aan belanghebbende opgelegd

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00006

Uitspraak op het hoger beroep van

X, wonende te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 december 2007, nummer AWB 07/1200, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.000.00.0000 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.342 aan belasting, alsmede is bij beschikking € 1.624 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij schriftelijke uitspraak van 3 december 2007 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend over een waarde van € 245.000.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Mr. A, notaris te B, (hierna: de notaris) heeft in december 2002 een akte opgesteld, inhoudende - kort gezegd - dat belanghebbende op genoemde datum krachtens koop de economische eigendom heeft verkregen van de onroerende zaak C-straat 2 te D, dat de koopsom van deze onroerende zaak € 94.273 beliep, dat de verschuldigde overdrachtsbelasting voor rekening van belanghebbende zou komen en dat de akte, na beperkt te zijn voorgelezen, (mede) door belanghebbende is ondertekend.

2.2. De notaris heeft de in 2.1 bedoelde koopakte ter registratie aangeboden. Ter gelegenheid hiervan heeft de notaris de door hem over de in de akte vermelde koopsom berekende overdrachtsbelasting voldaan.

2.3. De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de naheffingsaanslag op het standpunt gesteld dat de waarde van de onroerende zaak C-straat 2 te D op 31 december 2002 moet worden gesteld op € 300.000.

2.4. Belanghebbende heeft in het geding voor de Rechtbank de door de Inspecteur vastgestelde waarde bestreden met de stelling dat de in 2.1 vermelde koopsom overeenkomt met de destijds geldende WOZ-waarde van de onroerende zaak, zoals deze door de heffingsambtenaar van de gemeente B is vastgesteld.

2.5. Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij besluit van 10 januari 2008 verminderd met een bedrag van € 3.300 en de beschikking heffingsrente met een bedrag van € 436.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Inspecteur ten onrechte een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd in plaats van aan de notaris of aan de gemeente B?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsmede van de uitspraak van de Inspecteur en voorts tot vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. Voorop moet worden gesteld dat de ter zake van een verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting wordt geheven van de verkrijger.

4.2. De Rechtbank heeft vastgesteld dat partijen ter zitting nader tot overeenstemming zijn gekomen in die zin dat de in geschil zijnde naheffingsaanslag zal worden verminderd naar een aanslag berekend over een waarde van de onroerende zaak C-straat 2 te D op 31 december 2002 ter grootte van € 245.000.

4.3. Deze vaststelling wordt door belanghebbende niet bestreden. Door belanghebbende wordt evenmin bestreden dat zij op 31 december 2002 de (economische) eigendom heeft verkregen van de onroerende zaak C-straat 2 te D.

4.4. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur terecht aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

4.5. De stelling van belanghebbende dat in het onderhavige geval hetzij door de notaris, hetzij door de gemeente B bepalingen van de belastingwet niet zijn nageleefd, kan belanghebbende niet baten. De enkele omstandigheid immers, dat de naar de peildatum 1 januari 1999 vastgestelde WOZ-waarde aanzienlijk afwijkt van de waarde van het pand per 31 december 2002 brengt niet mee dat de gemeente B bepalingen van de belastingwet niet heeft nageleefd. Evenmin kan worden gezegd dat de notaris bepalingen van de belastingwet niet heeft nageleefd door de enkele omstandigheid dat hij bij het doen van de aangifte heeft aangesloten bij de overeengekomen koopprijs. Reeds hierom doet het bepaalde in artikel 20,lid 2, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan het in 4.4 vermelde oordeel niet af.

4.6. Anders dan belanghebbende voorts betoogt doet aan het in 4.4 vermelde oordeel het bepaalde in artikel 42, lid 1, van de Invorderingswet 1990 evenmin af. Deze bepaling betreft immers niet de heffing van overdrachtsbelasting van de verkrijger, maar de hoofdelijke aansprakelijkheid van een notaris voor de voldoening van het bedrag aan overdrachtsbelasting dat ter zake van een verkrijging verschuldigd is geworden ingevolge de inhoud van een door de notaris opgemaakte akte die door deze ter registratie is aangeboden.

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 19 juni 2009 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.