Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2009, BK7259, 08/00751

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-11-2009, BK7259, 08/00751

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 november 2009
Datum publicatie
21 december 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BK7259
Formele relaties
Zaaknummer
08/00751

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is op 1 januari 2004 gestart als ondernemer en maakt middels een samenwerkingsverband deel uit van een administratiekantoor. Hij gebruikt een werkkamer in zijn privé-woning en went het gehele pand tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen. De inspecteur en de rechtbank zijn het daar niet mee eens. Het Hof oordeelt dat gelet op foto's en plattegrond het privé-gedeelte dermate overheersend is dat de grenzen van de redelijkheid worden overschreden als het gehele pand tot het ondernemingsvermogen zou worden gerekend. Daarbij komt dat belanghebbende maar een relatief klein deel van zijn werkzaamheden in de betreffende werkkamer verricht; het zakelijk gebruik is eveneens zeer incidenteel. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00751

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 oktober 2008, nummer AWB 08/1542 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.900. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 28 februari 2008 gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Naar aanleiding van de uitnodiging om op de hierna te noemen zitting te verschijnen, hebben partijen uitdrukkelijk verklaard ermee in te stemmen dat de zaak behandeld wordt met voorbijgaan aan de termijn als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 23 september 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende is op 1 januari 2004 gestart als ondernemer en maakt deel uit van een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband oefende toen aanvankelijk een administratiekantoor uit aan A in B en huurde nadien een kantoorruimte in C.

2.2. Belanghebbende woonde op 1 januari 2004 en voordien in het pand aan de D-straat 57 te Y. Per genoemde datum heeft belanghebbende op de begane grond van dit pand een werkkamer in gebruik genomen. Belanghebbende gebruikt deze werkkamer ten behoeve van zijn onderneming.

2.3. De administratieve ondersteuning van belanghebbende is ondergebracht in de door het samenwerkingsverband gehuurde kantoorruimte. Belanghebbende gebruikt de werkkamer als uitvalsbasis voor zijn werkzaamheden. Een groot deel van de werkzaamheden wordt op locatie bij cliënten verricht. Via de PC kan belanghebbende vanuit zijn werkkamer inbellen op het netwerk van het samenwerkingsverband. De belanghebbende beschikt naast de bedoelde werkruimte ook in de door het samenwerkingsverband gehuurde ruimte over een werkruimte.

2.4. Het pand D-straat 57 te Y heeft een woonoppervlakte van 165 m2 en een inhoud van 560 m3. De oppervlakte van de werkkamer bedraagt 15 m2 en de inhoud bedraagt 40 m3. Op 1 januari 2004 bedraagt de waarde in het economische verkeer van het pand € 350.000.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de woning van belanghebbende met ingang van 1 januari 2004 in haar geheel tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende mag worden gerekend. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is ook in geschil tegen welke waarde het pand op de balans per 1 januari 2004 dient te worden opgenomen.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag overeenkomstig de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.634. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot een correctie van de afschrijving wegens een lagere inbrengwaarde van het pand.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of de woning in haar geheel tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende mag worden gerekend. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een pand als het onderhavige deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen van een belastingplichtige, is in het algemeen beslissend de wil van die belastingplichtige zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid te buiten zouden zijn gegaan (vgl. HR 20 juni 1962, nr. 14819, BNB 1962/272).

4.2. Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport betreffende de woning, kennelijk naar de toestand op 18 april 2006, welke toestand naar het Hof begrijpt niet afwijkt van die op 1 januari 2004. In dit rapport zijn foto's en plattegrondtekeningen van de woning opgenomen. Na kennisneming van dit rapport is het Hof van oordeel dat het privé-gedeelte van de woning zodanig overheersend is ten opzichte van het gedeelte van de woning dat ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid overschrijdt door de gehele woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.

4.3. Het hiervoor in overweging 4.2 gegeven oordeel vindt bevestiging in de omstandigheid dat belanghebbende een substantieel deel van zijn werkzaamheden in het kader van zijn onderneming elders verrichtte.

4.4. Naar het oordeel van het Hof moet voorbij worden gegaan aan het door belanghebbende gestelde zakelijke gebruik van de woonkeuken, de toiletruimte en de hal. Immers, de Inspecteur heeft gesteld dat dit zakelijke gebruik slechts zeer incidenteel plaatsvond en belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

4.5. Nu ten aanzien van het primaire geschilpunt het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, behoeft het subsidiaire geschilpunt geen behandeling meer.

4.6. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op: 5 november 2009 door R.J. Koopman, voorzitter, P. Fortuin en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.