Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2009, BK8388, 09/00127

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2009, BK8388, 09/00127

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 oktober 2009
Datum publicatie
6 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BK8388
Formele relaties
Zaaknummer
09/00127

Inhoudsindicatie

Overschrijding redelijke termijn heeft geen gevolgen voor naheffingsaanslag

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00127

Uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z,

hierna: de Inspecteur,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 1 augustus 2005, nummer 05/274 in het geding tussen

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 00000000000/00000 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 7.587 aan belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 136.

Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, onder toekenning aan belanghebbende van een proceskostenvergoeding van € 644 en teruggave van het griffierecht.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem.

1.4. Bij schriftelijke uitspraak van 23 januari 2007 (nummer 05/00338) heeft het Gerechtshof Arnhem de uitspraak van de Rechtbank bevestigd onder toekenning aan belanghebbende van een proceskostenvergoeding van € 644.

1.5. De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem beroep in cassatie ingesteld.

In zijn arrest van 20 maart 2009, nr. 43.922, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).

1.6. Belanghebbende en de Inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. De Inspecteur heeft bij brief van 2 april 2009 een conclusie ingezonden, belanghebbende heeft bij brief van 4 mei 2009 een reactie op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur ingezonden.

1.7. De zitting heeft plaatsgehad op 17 september 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, haar echtgenoot en hun zoon, alsmede de Inspecteur.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

Belanghebbende was op 3 maart 2004 houder van een auto, merk A, voorzien van een zogenoemd grijs kenteken (hierna: de auto). Op genoemde datum is de auto tijdens gebruik op de openbare weg gecontroleerd door ambtenaren van de Belastingdienst. Daarbij is geconstateerd dat op de laadvloer van de auto een achterbank was geplaatst. Deze was bevestigd door middel van een fabrieksmatig aangebracht bevestigingssysteem (een kliksysteem). Op de achterbank was een maxi-cosi bevestigd waarin het kind van belanghebbende zat.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep.

4. Gronden

4.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest het volgende overwogen en beslist:

"3.4. Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn hiervoor in 3.2 vermelde arrest van 24 augustus 1999, kan nadat in de laadruimte van een bestelauto een houten bak met daarin een kinderzitje is aangebracht nog steeds sprake zijn van een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. Dit oordeel gaat echter niet op indien een achterbank is geplaatst in het compartiment achter de bestuurdersstoel en de naastgelegen passagiersstoel. Immers door die plaatsing behoudt slechts het compartiment achter de bijgeplaatste achterbank de functie van laadruimte.

Voor het Hof was klaarblijkelijk niet in geschil dat daarvan uitgaande de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de wettelijke definitie van bestelauto.

3.5. Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene slaagt het middel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de door belanghebbende voor de Rechtbank aangevoerde klachten die door de Rechtbank en het Hof niet zijn behandeld."

4.2. Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende desgevraagd en uitdrukkelijk verklaard dat na raadpleging van de gemachtigde de enige nog te behandelen grief gelegen is in het lange tijdsverloop tussen de controle en de definitieve uitspraak. Belanghebbende acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid en met de beginselen van behoorlijk bestuur dat de naheffingsaanslag in stand blijft nu er meer dan vijf jaar zijn verstreken sinds de controle.

4.3. Het Hof overweegt dat belanghebbendes stelling geen steun vindt in het recht. Naar vaste jurisprudentie betreft het heffen van belasting niet de 'determination of civil rights and obligations' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (zie EHRM 12 juli 2001, Ferrazzini vs. Italië, nr. 44759/98, V-N 2001/44.5 en HR 26 april 2002, nr. 37.229, BNB 2005/101), zodat de naheffingsaanslag niet wegens overschrijding van de redelijke termijn kan worden vernietigd of gematigd. Voor zover belanghebbende met haar grief een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, merkt het Hof op dat de in genoemd artikel toegekende bevoegdheid niet ter beoordeling van de belastingrechter staat (vergelijk onder meer: het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 1956, nummer 12 669, onder meer gepubliceerd in BNB 1956/134, van 11 mei 1977, nummer 18 128, onder meer gepubliceerd in BNB 1977/141 en van 29 maart 2002, nummer 36.513, onder meer gepubliceerd in BNB 2002/174).

4.4. Gelet op het voorgaande komt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank moet dan ook worden vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar moet ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan op: 30 oktober 2009 door P. Fortuin, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.