Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-05-2010, BM8453, 09/00449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-05-2010, BM8453, 09/00449

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 mei 2010
Datum publicatie
21 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM8453
Formele relaties
Zaaknummer
09/00449

Inhoudsindicatie

Inspecteur heeft terecht een NiNbi-beschikking afgegeven

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00449

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y (Frankrijk),

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2009, nummer AWB 08/4233, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een beschikking "Niet in Nederland belastbaar inkomen" (hierna: het NiNbi) afgegeven waarbij het wereldinkomen is vastgesteld op € 42.679, het verzamelinkomen in Nederland op € 42.679 en het NiNbi op nihil.

Na daartegen gemaakt bezwaar, is de beschikking bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een wereldinkomen, tevens verzamelinkomen in Nederland, van € 42.199 onder handhaving van het NiNbi van nihil.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de NiNbi-beschikking vernietigd en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De Inspecteur heeft eveneens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, welk hoger beroep bij het Hof is geregistreerd onder nummer 09/00460 en in de onderhavige procedure als incidenteel hoger beroep wordt aangemerkt.

1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. De zitting heeft plaatsgehad op 1 april 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de Inspecteur.

Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

"2.1. Belanghebbende is geboren op 9 april 1936 en woonde het gehele onderhavige jaar in Frankrijk. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar, blijkens de gegevens voor de heffing van de loonbelasting, uit Nederland een AOW-uitkering en drie pensioenen tot een gezamenlijk bedrag van € 42.679.

2.2. De inspecteur heeft belanghebbende op 23 februari 2007 een "Opgaaf Wereldinkomen 2006" toegestuurd. Aangezien belanghebbende dit formulier niet heeft ingevuld en teruggestuurd, heeft de inspecteur de onderhavige NiNbi-beschikking afgegeven. Hierbij is het totale wereldinkomen van belanghebbende ambtshalve vastgesteld op € 42.679. Het belastbaar loon/ verzamelinkomen in Nederland is eveneens vastgesteld op € 42.679. Het verschil tussen deze twee bedragen, het Niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: NiNbi-inkomen) is vastgesteld op nihil. Bij de uitspraak op bezwaar zijn het wereldinkomen en het belastbaar loon/ verzamelinkomen in Nederland ieder vastgesteld op € 42.199, wederom resulterend in een NiNbi-inkomen van nihil."

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de NiNbi-beschikking over het jaar 2006 heeft afgegeven.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen de Inspecteur hieraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de NiNbi-beschikking. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Gronden

Ten aanzien van het hoger beroep van belanghebbende

4.1. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende met zijn hoger beroep niet in een gunstiger positie kan geraken. De Rechtbank heeft de NiNbi beschikking immers vernietigd. De inzet van belanghebbende is echter breder. Hij vindt zichzelf geen verdragsverzekerde en hij verzet zich daarom tegen al hetgeen door een ander standpunt en in het bijzonder door artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (hierna: de Zvw) wordt opgeroepen. Belanghebbende is daarom ontvankelijk.

4.2. Belanghebbende stelt in hoger beroep - kort gezegd - dat artikel 69 van de Zvw in zijn geval toepassing mist omdat hij geen verdragsverzekerde is ingevolge de artikelen 28 of 28bis van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de Verordening), en daarom van hem geen bijdrage of premie kan worden ingehouden ingevolge artikel 33 van de Verordening.

Het Hof overweegt dat noch de Inspecteur noch de belastingrechter bevoegd is een oordeel te geven ten aanzien van de vraag of belanghebbende al dan niet terecht onder de werking van artikel 69 van de Zvw valt. Voormelde vraag dient beoordeeld te worden door het bestuursorgaan College voor zorgverzekeringen (hierna: het CvZ) en in (hoger) beroep door de algemene bestuursrechter respectievelijk de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). Het Hof verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2009, LJN BJ5891, ook gepubliceerd in RSV 2010, 47. Blijkens die uitspraak heeft de CRvB aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ) een prejudiciële beslissing verzocht over de zorgbijdrage voor gepensioneerden met een Nederlands pensioen die wonen in een ander land van de Europese Unie.

4.3. Ter beoordeling van de vraag of de Inspecteur terecht een NiNbi-beschikking heeft afgegeven neemt het Hof als vertrekpunt dat artikel 69 Zvw in belanghebbendes geval van toepassing is. Het Hof ziet reden een beslissing in de onderhavige zaak niet aan te houden totdat door het HvJ de hiervoor onder 4.2 vermelde prejudiciële vraag is beantwoord.

Er komt zo meer duidelijkheid en beweging in deze zaak dan wanneer het Hof afwacht en de zaak laat liggen. Belanghebbende kan zijn rechten eenvoudig bewaken door beroep in cassatie in te stellen.

4.4. Voor zover belanghebbendes grieven moeten worden verstaan in die zin dat de Inspecteur niet bevoegd is een NiNbi-beschikking af te geven, overweegt het Hof dat die grieven niet kunnen slagen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 69, leden 2 en 5 van de Zvw (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dit is geschied bij de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 6.3.1, lid 9, van de Regeling (tekst luidend ten tijde hier van belang, Staatscourant 13 april 2007, nr. 72), wordt het NiNbi door de Belastingdienst vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).

Ingevolge artikel 6.3.1, lid 10, van de Regeling, is ter zake van de opgaaf van niet in Nederland belastbaar inkomen de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing als ware deze opgaaf een aangifte inkomstenbelasting.

Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bevoegd is de NiNbi-beschikking af te geven.

4.5. Belanghebbende heeft geklaagd dat de Inspecteur diens geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de inkomensgegevens te verstrekken aan het CvZ. Deze grief faalt omdat ingevolge artikel 89 van de Zvw in verbinding met artikel 88 van de Zvw

de Belastingdienst bevoegd is uit eigen beweging en verplicht is op verzoek aan - onder meer - het CvZ de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Zvw.

4.6. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van het door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar vastgestelde wereldinkomen, tevens belastbaar loon/verzamelinkomen in Nederland, noch het NiNbi. Nu het Hof niet is gebleken dat de door de Inspecteur vastgestelde bedragen onjuist zijn, vermeldt de beschikking het juiste bedrag.

4.7. Hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

4.8. Het voorgaande brengt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende niet kan slagen.

Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur

4.9. Het Hof heeft heden in de zaak met nummer 09/00460 het beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank gegrond verklaard.

4.10. De Rechtbank heeft als volgt beslist:

"De rechtbank is van oordeel dat voor dat geval de noodzaak voor de inspecteur of het College zorgverzekeringen om een NiNbi-beschikking vast te stellen ontbreekt. Gezien de gevolgen van een onherroepelijke NiNbi-beschikking en de mogelijkheid voor de inspecteur in een nader geval opnieuw een dergelijke beschikking vast te stellen, is de rechtbank van oordeel dat die beschikking moet worden vernietigd. Nu de beschikking bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte is gehandhaafd is het beroep gegrond."

4.11. Naar het oordeel van het Hof vindt deze beslissing van de Rechtbank geen steun in het recht. Het wereldinkomen en daarmee ook het NiNbi als bedoeld in artikel 8a van de Awir kan immers lager zijn dan het bij de Inspecteur reeds via de loonopgaven van de pensioenuitkerende instanties bekende inkomen. Belanghebbendes inkomen kon naast de AOW en pensioenen ook negatieve componenten bevatten, zoals een verlies uit een buiten Nederland gedreven onderneming, negatieve inkomsten uit eigen woning in de vorm van de hypotheekrente, giften of ziektekosten. Deze componenten kunnen enkel en alleen uit een opgave van belanghebbende blijken. Het is daarom van belang voor de Inspecteur kennis te nemen van die componenten. Van het ontbreken van de noodzaak om een NiNbi-beschikking af te geven, waarbij het NiNbi wordt vastgesteld kan daarom niet worden gesproken.

Uit wet noch wetsgeschiedenis is af te leiden dat de bevoegdheid van de Inspecteur tot vaststelling van het NiNbi op enigerlei wijze is beperkt bij overschrijding van een bepaald bedrag aan belastbaar loon of verzamelinkomen in Nederland.

Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is derhalve gegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.12. Het Hof is van oordeel dat er aanleiding is te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed. Belanghebbendes hoger beroep treft weliswaar geen doel, maar de uitspraak van de Rechtbank wordt door het Hof vernietigd.

Ten aanzien van de proceskosten

4.13. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5. Beslissing

Het Hof,

- verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond;

- verklaart het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar; en

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 vergoedt.

Aldus gedaan op 12 mei 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.