Rechtbank Breda, 24-07-2009, BJ4754, 08/4233
Rechtbank Breda, 24-07-2009, BJ4754, 08/4233
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 24 juli 2009
- Datum publicatie
- 7 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4754
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BM8453, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 08/4233
Inhoudsindicatie
NiNbi-beschikking. Een belanghebbende heeft in beginsel altijd belang bij een beroep betreffende de NiNbi-beschikking. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de van belang zijnde gegevens middels de "Opgaaf wereldinkomen" aan de inspecteur te verstrekken. Gezien de hoogte van het door belanghebbende in Nederland genoten inkomen is het vaststellen van een NiNbi-beschikking in het kader van de ZVW niet nodig. Gezien de gevolgen van een onherroepelijk NiNbi-beschikking en de mogelijkheid voor de inspecteur in een nader geval opnieuw een dergelijke beschikking vast te stellen moet de beschikking worden vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4233
Uitspraakdatum: 24 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [adres eiser] (Frankrijk),
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een beschikking “Niet
in Nederland belastbaar inkomen” (hierna: NiNbi-beschikking) afgegeven, gedagtekend
13 december 2007. Belanghebbende heeft hiertegen op 28 december 2007 bezwaar gemaakt.
1.2.Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2008 is de inspecteur gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 11 september 2008 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.3.De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnotitie alsmede een tweetal aanvullingen op de pleitnotitie aan de rechtbank gezonden. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009 te Roermond. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Tijdens de zitting zijn de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 08/4233 en 08/1302 gelijktijdig behandeld. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De rechtbank heeft de zaken met de procedurenummers 08/4233 en 08/1302 niet gevoegd.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1.Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en woonde het gehele onderhavige jaar in Frankrijk. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar, blijkens de gegevens voor de heffing van de loonbelasting, uit Nederland een AOW-uitkering en drie pensioenen tot een gezamenlijk bedrag van € 42.679.
2.2.De inspecteur heeft belanghebbende op 23 februari 2007 een “Opgaaf Wereldinkomen 2006” toegestuurd. Aangezien belanghebbende dit formulier niet heeft ingevuld en teruggestuurd, heeft de inspecteur de onderhavige NiNbi-beschikking afgegeven. Hierbij is het totale wereldinkomen van belanghebbende ambtshalve vastgesteld op € 42.679. Het belastbaar loon/ verzamelinkomen in Nederland is eveneens vastgesteld op € 42.679. Het verschil tussen deze twee bedragen, het Niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: NiNbi-inkomen) is vastgesteld op nihil. Bij de uitspraak op bezwaar zijn het wereldinkomen en het belastbaar loon/ verzamelinkomen in Nederland ieder vastgesteld op € 42.199, wederom resulterend in een NiNbi-inkomen van nihil.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht, en zo ja, tot een juist bedrag, de NiNbi-beschikking heeft afgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen de inspecteur ter zitting hieraan heeft toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de NiNbi-beschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1.De rechtbank stelt met betrekking tot het belang van belanghebbende bij het beroep het volgende voorop. Een NiNbi-beschikking heeft zelfstandig geen financieel gevolg. Uit de beschikking ontstaat geen betaalverplichting of recht op een betaling. Betaalverplichtingen of rechten daarop ontstaan pas als, met inachtname van de NiNbi-beschikking een beschikking op grond van een andere regeling wordt genomen. Zo wordt de hoogte van de door het College zorgverzekeringen in te houden inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW met inachtname van het vastgestelde NiNbi-inkomen bepaald. Ook voor het bepalen van de zorgtoeslag, de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget is het vastgestelde NiNbi-inkomen van belang aangezien het onderdeel uitmaakt van het toetsingsinkomen. Het toetsingsinkomen is bepalend voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toeslag of budget en mogelijk de hoogte daarvan. De toetsing, lees rechtsbescherming, betreffende deze bijdragen, toeslagen en budgetten geschiedt echter niet in een procedure betreffende de NiNbi-beschikking maar in zelfstandige procedures betreffende de specifiek met betrekking tot een belanghebbende van toepassing zijnde bijdrage, toeslag of budget. Het mogelijk onherroepelijk vast komen staan van het NiNbi-inkomen heeft in die procedures, gezien de formele rechtskracht van de NiNbi-beschikking, dwingende gevolgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een belanghebbende in beginsel altijd een belang heeft bij een beroep betreffende de NiNbi-beschikking. Het bestuursrechterlijke adagium, een beroep zonder belang is steeds niet-ontvankelijk, en de beslissing uit het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2006, nr. 41 568, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/330, hebben derhalve in het onderhavige geval in beginsel een aanzienlijk beperktere betekenis.
Met betrekking tot de NiNbi-beschikking
4.2.1.Artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (tekst 2006, hierna: AWIR) luidt als volgt:
"1.Het niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur.
2.Het niet in Nederland belastbaar inkomen is:
a. ten aanzien van degene die binnenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval er geen vrijstelling van interregionaal of internationaal recht van toepassing zou zijn en het verzamelinkomen dat hij met toepassing van de vrijstelling geniet;
b. ten aanzien van degene die buitenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij op de voet van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zou hebben gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlandse belastingplichtige;
c. ten aanzien degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling.
3.Indien er grond is voor het vermoeden dat vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen ten onrechte achterwege is gelaten of dat dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur alsnog het niet in Nederland belastbaar inkomen vaststellen dan wel het vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen herzien.
4.Bij de in het eerste lid bedoelde vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof het de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting.
5.Bij de in het derde lid bedoelde vaststelling dan wel herziening van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA, van toepassing als betrof het de vaststelling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting.
6.Een beschikking op grond van dit artikel wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen."
Artikel 69 van de ZVW (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) luidt:
"1.In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2.De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor de toepassing van artikel 22 alsmede, voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
3.Indien de melding niet is geschied binnen vier maanden nadat het recht, bedoeld in het eerste lid, is ontstaan, legt het College zorgverzekeringen degene die de melding had moeten doen een boete op, die gelijk is aan 130% van een bij ministeriële regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, over een periode gelijk aan de periode gelegen tussen de dag waarop het recht ontstond en de dag waarop de melding is geschied, maar met een maximum van vijf jaren.
4.Het College zorgverzekeringen is belast met de administratie, voortvloeiend uit het eerste lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met de heffing en de inning van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.
5. Bij ministeriële regeling:
a.kan, in afwijking van het vierde lid, worden bepaald dat de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, door een orgaan dat pensioen of rente uitkeert, op dat pensioen of die rente wordt ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds wordt afgedragen;
b.kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren."
Artikel 6.3.1 van de Regeling Zorgverzekering (tekst Staatscourant 2 mei 2006, nr. 85 / pag. 13 en 14) luidt:
"1.De voor een persoon, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdrage wordt berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
2.De grondslag van de bijdrage is gelijk aan de som van een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig paragraaf 5.2 van de Zorgverzekeringswet, een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen verschuldigde premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en, vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin deze persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een bijdrage per maand overeenkomende met eentwaalfde van het bedrag van de standaardpremie voor een zorgverzekering, zoals deze ingevolge artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag voor het desbetreffende jaar wordt vastgesteld (hierna: nominale deel).
3.De peildatum voor de vaststelling van het in het eerste lid genoemde woonland is telkens de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin een wijziging van het woonland heeft plaatsgevonden.
4.De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met een bedrag, gelijk aan het in artikel 22, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet bedoelde bedrag. Dit bedrag wordt vervolgens in mindering gebracht op de in het eerste lid genoemde verschuldigde bijdrage.
5.Voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag wordt de in het tweede lid bedoelde nominale deel, als premie voor een zorgverzekering beschouwd.
6.Het bedrag van de in artikel 69, derde lid, van de Zorgverzekeringswet bedoelde boete, wordt gebaseerd op de in het tweede lid bedoelde nominale deel en vermenigvuldigd met het in het eerste lid genoemde verhoudingsgetal.
7.Het in het eerste lid genoemde verhoudingsgetal wordt per land vastgesteld en met een toelichting over de wijze van berekening jaarlijks uiterlijk in november in de Staatscourant gepubliceerd."
De inkomensafhankelijke bijdrage is geregeld in § 5.2 van de ZVW. Artikel 43, tweede lid, aanhef van de ZVW bepaalt dat het bijdrage-inkomen op ten minste nihil wordt gesteld en dat geen hoger bedrag in aanmerking wordt genomen dan het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minster van Financiën vastgestelde bedrag. Voor het onderhavige jaar heeft deze minister het bedrag gesteld op € 30.015 (artikel 5.1 van de Regeling Zorgverzekering).
Artikel 88 van de ZVW (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) luidt:
"1.Een ieder verstrekt op verzoek aan de zorgverzekeraars, het College zorgverzekeringen, het College toezicht, Onze Minister, de rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank, het gemeentebestuur, of aan een daartoe door of vanwege een van deze zorgverzekeraars of instanties aangewezen persoon kosteloos alle inlichtingen en gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet.
2.De in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.
3.Een ieder geeft op verzoek van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de terzake verlangde medewerking, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet door de desbetreffende zorgverzekeraars of instanties.
4.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede of derde lid."
Artikel 89 van de ZVW (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) luidt:
"1.De in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraars en instanties zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, aan elkaar, aan een daartoe door of vanwege hen aangewezen persoon of aan een door Onze Minister aangewezen persoon, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekeringen of van deze wet.
2.Een zorgverzekeraar verleent op verzoek van het College zorgverzekeringen dan wel van het College toezicht aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de terzake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.
3.Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in artikel 88, eerste lid, bedoelde zorgverzekeraar of instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.
4.Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een zorgverzekeraar, aan het College zorgverzekeringen of aan het College toezicht alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de zorgverzekeraar of het desbetreffende college.
5.Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verstrekking van gegevens door de rijksbelastingdienst aan de zorgverzekeraars.
6.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste of tweede lid."
4.2.2.Vaststaat dat de inspecteur het NiNbi-inkomen bij beschikking heeft vastgesteld uitsluitend naar aanleiding van het verzoek van het College zorgverzekeringen in het kader van de toetsing van de door belanghebbende verschuldigde bijdrage. Tevens staat vast dat de door belanghebbende vanuit Nederland genoten inkomsten waarop die bijdrage kan worden gebaseerd en ingehouden, zijnde € 42.679, meer bedragen dan de maximale grondslag voor de heffing van die bijdrage, zijnde € 30.015.
4.2.3.In de omstandigheden van het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur in het kader van zijn informatieplicht richting het College zorgverzekeringen had kunnen volstaan met de mededeling dat de door belanghebbende vanuit Nederland genoten inkomsten waarop de bijdrage voor de ZVW kan worden gebaseerd en ingehouden, zijnde € 42.679, meer bedragen dan de maximale grondslag, zijnde € 30.015. Belanghebbende was immers in de gelegenheid gesteld mogelijk van belang zijnde gegevens middels de "Opgaaf wereldinkomen" aan de inspecteur mee te delen maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in een dergelijk geval ervan uit mag gaan dat die gegevens er kennelijk niet zijn. Gezien de hoogte van het door belanghebbende in Nederland genoten inkomen is het vaststellen van een NiNbi-beschikking in het kader van de ZVW dan niet nodig. De gegevens die voor evenbedoelde mededeling noodzakelijk zijn waren al bij de inspecteur bekend. Sterker nog, die gegevens waren bij het College zorgverzekeringen ook al bekend nu het College zorgverzekeringen belast is met de inhoudingen van bijdragen voor de ZVW. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat het ongewenst is van een burger, ongeacht diens woonplaats, gegevens te verlangen waarvan op voorhand duidelijk is dat die voor de te nemen beslissing of toetsing van geen belang zijn en beschikkingen vast te stellen die onherroepelijke gevolgen kunnen hebben.
4.2.4.Op grond van het in 4.2.3 geoordeelde moet de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend worden beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat voor dat geval de noodzaak voor de inspecteur of het College zorgverzekeringen om een NiNbi-beschikking vast te stellen ontbreekt. Gezien de gevolgen van een onherroepelijke NiNbi-beschikking en de mogelijkheid voor de inspecteur in een nader geval opnieuw een dergelijke beschikking vast te stellen, is de rechtbank van oordeel dat die beschikking moet worden vernietigd. Nu de beschikking bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte is gehandhaafd is het beroep gegrond.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de NiNbi-beschikking; en
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 04 augustus 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.