Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2010, BN5558, 08/00142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2010, BN5558, 08/00142

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 juni 2010
Datum publicatie
31 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN5558
Formele relaties
Zaaknummer
08/00142

Inhoudsindicatie

Bezwaarschrift kan niet als verzoek om uitstel worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00142

Uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2007, nummer 07/2482 in het geding tussen

X (Stichting A),

gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende

en

de Ontvanger,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn bij beschikking betekeningskosten in rekening gebracht met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 (aanslagnummer 0000.00.000.F01.5501). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de in rekening gebrachte betekeningskosten verminderd tot nihil.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Ontvanger hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 13 maart 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ontvanger.

1.5. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft in deze zaak op 27 maart 2009 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 30 maart 2009 aan partijen verzonden.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 29 april 2009 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 oktober 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van € 36.618. In dit bedrag is tevens begrepen een boete van € 3.075 en heffingsrente van € 2.789. De aanslag dient uiterlijk op 8 november 2006 te zijn betaald. Omdat het verschuldigde bedrag niet werd voldaan, volgt op of omstreeks 17 november 2006 een aanmaning. Ook daarna heeft belanghebbende het verschuldigde bedrag niet betaald.

2.2. Met toepassing van artikel 13 lid 3 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Invorderingswet) is vervolgens op 5 december 2006 een dwangbevel uitgevaardigd dat op dezelfde datum is betekend. Aan belanghebbende is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet), een bedrag van € 2.470 betekeningskosten in rekening gebracht. Op 7 december 2006 heeft belanghebbende de aanslag inclusief vervolgingskosten voldaan.

2.3. Belanghebbende heeft met dagtekening 1 december 2006 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. De inhoud van dit bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:

"Namens onze cliënt het X te Y tekenen wij hierbij bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting d.d. 25 oktober 2006, aanslagnummer 0000.00.000.F.01.5501, ten bedrage van € 36.618,- (€ 30.754,- BTW, € 3.075 boete en € 2.789,- heffingsrente), over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005.

De motivering van ons bezwaar zullen wij u zo spoedig mogelijk doen toekomen."

2.7. In artikel 25, paragraaf 2, lid 1a, van de Leidraad Invordering 1990 is bepaald dat uitstel van betaling wordt verleend op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijk afzonderlijk schriftelijk verzoek niet is ingediend.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Zijn de betekeningskosten terecht aan belanghebbende in rekening gebracht?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. De Ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Op grond van hoofdstuk XII, paragraaf 3, lid 3, van de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad) zijn geen betekeningskosten verschuldigd wanneer er, achteraf bezien, al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten. Eén van die situaties waarin de invordering wordt opgeschort, is wanneer een schriftelijk verzoek om uitstel van betaling is ingediend.

Vaststaat dat belanghebbende geen expliciet verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan.

4.2. In artikel 25, paragraaf 2, lid 1a, van de Leidraad Invordering 1990 is geregeld dat als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een aanslag indient, het bezwaarschrift als een verzoek om uitstel van betaling wordt aangemerkt. Dit geldt echter uitsluitend, indien in het bezwaarschrift het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag zijn vermeld.

4.3. Anders dan belanghebbende en de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de inhoud van het onder 2.3 vermelde pro forma bezwaarschrift niet voldoet aan de hiervoor onder 4.2 genoemde voorwaarden. Belanghebbende heeft in het pro forma bezwaarschrift de aanslag waartegen zij bezwaar wenste te maken aangeduid en omschreven. Het bestreden bedrag van de naheffingsaanslag is niet vermeld.

Het pro forma bezwaarschrift is derhalve naar het oordeel van het Hof niet als een verzoek om uitstel van betaling aan te merken.

4.4. De vraag of het bezwaarschrift is ingediend voordat de betekeningskosten in rekening waren gebracht, kan dan in het midden blijven.

4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep van de Ontvanger gegrond is. De betekeningskosten zijn terecht in rekening gebracht.

Ten aanzien van het griffierecht

4.6. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank

- verklaart het tegen de uitspraak van de Ontvanger ingestelde beroep ongegrond

Aldus gedaan op 8 juni 2009 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.Th. Simons, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.