Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-03-2010, BP7287, 09/00025
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-03-2010, BP7287, 09/00025
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 maart 2010
- Datum publicatie
- 10 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BP7287
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2008:BH1295, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09/00025
Inhoudsindicatie
De inspecteur brengt ter zitting een ambtsedige verklaring van een medewerker in waaruit blijkt dat de onderhavige naheffingsaanslag op vrijdag 28 december 2007 is aangeboden met 48-uurs post. Uit de computeruitdraai betreffende de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007 blijkt dat de te verzenden naheffingsaanslagen niet later dan twee dagen voor de dagtekening moeten worden aangeboden. Belanghebbende stelt dat de betreffende naheffingsaanslag gelet op de dagtekening van zaterdag 29 december 2007, op donderdag 27 december 2007 had moeten worden aangeboden.
Het Hof is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden van de verzending en ontvangst van de naheffingsaanslag in ogenschouw nemend, de inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag in 2007 is verzonden. Naast de reeds genoemde ambtsedige verklaring en de verklaring van de inspecteur ter zitting neemt het Hof daarbij mede in overweging het feit dat maandag 31 december 20007 een reguliere werkdag was en dinsdag 1 januari 2008 Nieuwjaarsdag en tenslotte het feit dat de feitelijke datum van ontvangst van de naheffingsaanslag donderdag 3 januari 20008 was.
De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag binnen de in artikel 20, lid 3, AWR genoemde termijn is opgelegd, zodat deze moet worden vernietigd. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00025
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
X B.V., gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2008, nummer AWB 08/2394 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 25 april 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, aanslagnummer 00.00.000.F.01.2501 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente.
Onderzoek ter zitting
De zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, in de persoon van haar directeur, alsmede de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 19 maart 2010, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing met betrekking tot het griffierecht;
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 433 vergoedt.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. De naheffingsaanslag is gedagtekend zaterdag 29 december 2007 en is door belanghebbende ontvangen op donderdag 3 januari 2008.
2. Uit de door de Inspecteur op 26 september 2008 bij de Rechtbank in geding gebrachte ambtsedige verklaring van A, medewerkster bij de Belastingdienst B/CICT, van 19 september 2008, blijkt dat de onderhavige naheffingsaanslag is aangeboden met 48-uurs post op vrijdag 28 december 2007. Uit de door de Inspecteur bij de Rechtbank overgelegde computeruitdraai betreffende de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007 blijkt dat te verzenden naheffingsaanslagen niet later dan twee dagen vóór de dagtekening moeten worden aangeboden.
3. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting gesteld dat gelet op het feit dat de naheffingsaanslag pas op vrijdag 28 december 2007 voor verzending is aangeboden niet voldaan is aan de eis dat de naheffingsaanslag niet later dan twee dagen vóór de dagtekening moet worden aangeboden. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet waarom de naheffingsaanslag pas op 28 december 2007 met 48-uurs post is aangeboden. De naheffingsaanslag had, aldus de Inspecteur, twee dagen vóór de dagtekening - derhalve op donderdag 27 december 2007 - moeten worden aangeboden. Niet duidelijk is wat hiervan de consequentie is voor de daadwerkelijke datum van terpostbezorging van de naheffingsaanslag.
4. Alle feiten en omstandigheden rond de verzending en ontvangst van de naheffingsaanslag beziende, acht het Hof de Inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag nog in 2007 is verzonden. Het Hof neemt daarbij in aanmerking de combinatie van de onder 2 vermelde computeruitdraai betreffende de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007, de onder 2 genoemde ambtsedige verklaring, de onder 3 weergegeven verklaring van de Inspecteur, het gegeven dat de naheffingsaanslag is gedagtekend zaterdag 29 december 2007, het gegeven dat maandag 31 december 2007 een reguliere werkdag was en dinsdag 1 januari 2008 Nieuwjaarsdag en tenslotte de feitelijke datum van ontvangst van de naheffingsaanslag op donderdag 3 januari 2008.
5. Het Hof is derhalve van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag binnen de in artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn is opgelegd, zodat zowel de naheffingsaanslag als de beschikking heffingsrente moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
6. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 433 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
7. Beide partijen hebben ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en W.A. Sijberden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 24 maart 2010
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.