Home

Rechtbank Breda, 16-12-2008, BH1295, AWB 08/2394

Rechtbank Breda, 16-12-2008, BH1295, AWB 08/2394

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
16 december 2008
Datum publicatie
29 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BH1295
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/2394

Inhoudsindicatie

Aanslag tijdig verzonden?

Een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2002 is gedagtekend 29 december 2007 en ontvangen op 3 januari 2008. Rechtbank: de inspecteur moet de tijdige terpostbezorging van de naheffingsaanslag bewijzen. De door de inspecteur overgelegde computeruitdraai betreffende de planning van de verwerking van de aanslagen, is op zichzelf onvoldoende bewijs. Enkel de door de inspecteur overgelegde ambstedige verklaring van een ambtenaar van de Belastingdienst Apeldoorn is ook onvoldoende bewijs. Maar gezien deze stukken in samenhang met (1) de gebruikelijke handelwijze bij de belastingdienst dat de dagtekening van een aanslag pleegt te liggen nà de datum van verzending en (2) de feitelijke datum van ontvangst van de aanslag op 3 januari 2008, acht de rechtbank wel aannemelijk dat de naheffingsaanslag nog in 2007 is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2394

Uitspraakdatum: 16 december 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 25 april 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 18.981 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente ad € 3.826.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2008.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de gemachtigde alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de beschikking heffingsrente betreft ;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heffingsrente;

- vermindert de heffingsrente tot € 1.570;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende verricht met ingang van 1 januari 2002 tegen vergoeding beheersactiviteiten en is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Op 6 januari 2002 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht aan haar een omzetbelastingnummer te verlenen per 1 januari 2002. Het omzetbelastingnummer is door de inspecteur geactiveerd op 29 januari 2003. Vanaf die datum zijn aan belanghebbende aangiften omzetbelasting uitgereikt. Over het jaar 2002 zijn geen aangiften omzetbelasting uitgereikt.

2.2. Op 20 mei 2005 heeft de inspecteur geconstateerd dat op de balans van belanghebbende per 31 december 2002 een schuld omzetbelasting was gepassiveerd van € 18.981. Naar aanleiding van een vragenbrief van de inspecteur heeft tussen partijen hierover een gesprek plaatsgevonden op 6 juni 2005. Op 28 november 2007 is de inspecteur per brief teruggekomen op dit gesprek. In deze brief heeft hij in verband met de verjaringstermijn een naheffingsaanslag aangekondigd. De inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2007 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag werd door belanghebbende ontvangen op 3 januari 2008. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de termijn voor het berekenen van de heffingsrente beperkt tot de periode 1 januari 2003 tot 1 juli 2005. De beschikking heffingsrente is daardoor verminderd tot € 1.654. De aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.3. In geschil is of de aanslag binnen de termijn van artikel 20, derde lid, van de AWR is opgelegd. Tevens is de hoogte van de heffingsrente in geschil.

2.4. Ingevolge artikel 20, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot naheffing door het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend. De wettelijke termijn voor het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag verviel derhalve op 1 januari 2008.

2.5. Op grond van artikel 3:40 van de Awb, treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt vervolgens dat bekendmaking plaatsvindt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het besluit is gericht.

Artikel 5, eerste lid, van de AWR vormt een uitzondering op deze bepaling. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AWR geschiedt de vaststelling van een belastingaanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. In beginsel geldt daarbij de dagtekening van het aanslagbiljet als dagtekening van de vaststelling van de aanslag. Indien echter de dagtekening van het aanslagbiljet wel, maar de terpostbezorging daarvan niet binnen de voor de naheffing geldende wettelijke termijn heeft plaatsgevonden, komt de datum van terpostbezorging van het aanslagbiljet in de plaats van de datum van dagtekening van de aanslag (Hoge Raad 6 december 1989, nr. 25888, onder andere gepubliceerd in

BNB 1990/176). De bewijslast voor de datum van terpostbezorging ligt bij de inspecteur.

2.6. Niet in geschil is dat belanghebbende de aanslag heeft ontvangen op 3 januari 2008. De inspecteur dient derhalve te bewijzen dat de datum van terpostbezorging niet na de voor de naheffing geldende wettelijke termijn is gelegen. De inspecteur heeft hiertoe een computeruitdraai overgelegd betreffende de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007 en tevens een op ambtseed afgelegde verklaring van een ambtenaar van de Belastingdienst [woonplaats] waarin deze verklaart dat de naheffingsaanslag is verzonden met 48-uurspost op 28 december 2007.

2.7. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde computeruitdraai niet blijkt, dat de aanslag binnen de wettelijke termijn is verzonden. Volgens deze computeruitdraai zou de selectiedatum voor de onderliggende aanslag zijn gelegen op 17 december 2007. Volgens de inspecteur wordt de aanslag vervolgens enkele dagen daarna verzonden. De inspecteur heeft de exacte verzenddatum daarmee niet bewezen. De rechtbank acht de computeruitdraai alleen derhalve niet voldoende bewijs voor de inspecteur om aan te tonen dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2008.

2.8. In de ambtsedige verklaring staat niet vermeld dat de verklarende ambtenaar persoonlijk de naheffingsaanslag ter post heeft bezorgd of laten bezorgen en evenmin dat hij persoonlijk heeft geconstateerd dat en wanneer dat is gebeurd. Blijkbaar is de verklaring gebaseerd op het computersysteem dat de Belastingdienst bij het verzenden van de aanslagen in [woonplaats] hanteert, waarbij het gebruikelijk is dat de datum van de terpostbezorging van de aanslag eerder ligt dan de datum van dagtekening van de aanslag. De rechtbank is van oordeel dat enkel een constatering op basis van dit computersysteem onvoldoende bewijs is van de datum van verzending. Dit systeem op zichzelf kan immers niet garanderen dat in alle gevallen de feitelijke datum van terpostbezorging gelijk is aan de systeemdatum. Uitsluitend deze niet nader onderbouwde ambstedige verklaring acht de rechtbank dan ook onvoldoende bewijs voor de terpostbezorging. Wel is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring als aanvullend bewijsstuk kan dienen.

2.9. Alle feiten en omstandigheden rond de verzending en ontvangst van deze naheffingsaanslag beziende, acht de rechtbank wel aannemelijk dat de aanslag nog in 2007 is verzonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de combinatie van de computeruitdraai en de ambstedige verklaring, de gebruikelijke handelwijze bij de belastingdienst dat de dagtekening van een aanslag pleegt te liggen nà de datum van verzending en de feitelijke datum van ontvangst van de aanslag op 3 januari 2008. De rechtbank acht voor wat betreft de datum van ontvangst tevens van belang dat het van algemene bekendheid is dat de postbezorging in de periode rond Kerst en Nieuwjaar vaak vertraging ondervindt. Derhalve is de aanslag binnen de termijn van artikel 20, derde lid, van de AWR opgelegd. In zoverre is het beroep ongegrond.

2.10. Met betrekking tot de heffingsrente overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft op 6 januari 2002 verzocht om het activeren van het omzetbelastingnummer per 1 januari 2002 en het uitreiken van aangiftebiljetten 2002. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld, dat vervolgens in een aantal telefonische gesprekken met de Belastingdienst opnieuw maar vergeefs is verzocht om uitreiking van de aangiftebiljetten. Op 29 januari 2003 is het omzetbelastingnummer geactiveerd, maar de aanslagbiljetten over 2002 zijn nooit aan belanghebbende toegezonden. De inspecteur heeft volgens belanghebbendes verslag van het hoorgesprek aan belanghebbende medegedeeld dat hij wel uit eigen beweging over het jaar 2002 een betaling zonder betalingskenmerk had kunnen doen, ook al zou die betaling dan vervolgens zijn geretourneerd. De rechtbank is van oordeel dat het niet handelen van de inspecteur in het jaar 2002 niet aan belanghebbende mag worden tegengeworpen. Van belanghebbende kon redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij in 2002, zonder enig nummer of kenmerk, de verschuldigde omzetbelasting zou voldoen. Dat neemt echter niet weg dat belanghebbende, toen haar in januari 2003 het omzetbelastingnummer bekend was, de over 2002 verschuldigde omzetbelasting wel had kunnen betalen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat na betaling met vermelding van het omzetbelastingnummer het betaalde bedrag door de ontvanger zou zijn geretourneerd. Nu het omzetbelastingnummer pas op 29 januari 2003 is geactiveerd, kon echter redelijkerwijs niet van belanghebbende worden verwacht dat zij de omzetbelasting over het jaar 2002 nog in die maand zou betalen. De rechtbank is van oordeel dat het rentenadeel dat aldus het gevolg is van het niet handelen van de inspecteur niet aan belanghebbende mag worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beschikking heffingsrente dan ook te worden verminderd met 1/12e x 5,3% x € 18.981 of € 84 tot € 1.570.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep betreffende de aanslag ongegrond verklaard en het beroep betreffende de beschikking heffingsrente gegrond verklaard.

2.12. De rechtbank vindt geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, aangezien niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. van Eerd, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.