Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2010, BP9736, 09/00393

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2010, BP9736, 09/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 november 2010
Datum publicatie
31 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP9736
Formele relaties
Zaaknummer
09/00393

Inhoudsindicatie

Ontslagvergoeding geheel belast in Nederland

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00393

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juni 2009, nummer AWB 08/2077, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur van de Belastingdienst Limburg,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 202.888 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 987. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de uitspraak de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.6. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de Inspecteur in de gelegenheid te stellen tot een onderzoek naar de aard van de door belanghebbende genoten vergoeding.

Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 9 augustus 2010 en een compromisvoorstel gedaan.

De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 25 augustus 2010 en daarin geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

1.7. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, die in ieder geval tot 1 september 2004 in Nederland woonde, was van 1 mei 1992 tot 31 augustus 2004 in dienst bij A BV (hierna:A). Hij heeft van 1 januari 2000 tot en met 1 april 2003 werkzaamheden verricht in Vietnam in een specerijenfabriek. De specerijenfabriek was een vaste inrichting van B Ltd. (hierna: de Holding), een Engelse vennootschap behorende tot het zelfde concern als A. Belanghebbende heeft zijn salaris over deze periode genoten van A. Van 1 april 2003 tot 31 augustus 2004 was belanghebbende werkzaam in Nederland.

2.2. Per 31 augustus 2004 is de arbeidsovereenkomst met A beëindigd en heeft belanghebbende een ontslagvergoeding gekregen van € 122.163,33. Deze vergoeding is voor rekening gekomen van de Holding. Belanghebbende maakte in de bezwaarfas melding van een ontslagvergoeding van € 122.631.

2.3. Belanghebbende en de Inspecteur hebben als bijlage bij de brieven van respectievelijk 9 augustus 2010 en 25 augustus 2010 (hierna ook: de brieven) een "MUTUAL RELEASE AND SETTLEMENT AGREEMENT" (hierna: de ontslagovereenkomst) overgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil beperkt zich tot de vraag of een deel van de door belanghebbende ontvangen ontslagvergoeding aan Vietnam kan worden toegerekend.

De berekening en heffing van de heffingsrente vormt in hoger beroep geen grief meer.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en toekenning van een voorkoming van dubbele belasting, vermeerderd met heffingsrente, aan belanghebbende, tot een bedrag van in totaal € 41.336.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:

"2.3. Naar het oordeel van de rechtbank - dit in tegenstelling tot de andersluidende opvatting van belanghebbende - leidt vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. in HR 11 juni 2004, nrs. 37 714 en 38 112, BNB 2004/344 en 345, HR 23 juni 2006 nr. 42 544, BNB 2006/295 en HR 11 april 2008, nr. 43 093, BNB 2008/180) er toe dat het woonland (in casu Nederland) slechts een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen indien en voorzover die gedeelten van de ontslagvergoeding feitelijk ten laste zijn gekomen van een werkgever die inwoner is van die staten of van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in die staten heeft.

2.4. Vaststaat dat belanghebbende gewerkt heeft voor een vaste inrichting van de Holding in Vietnam. Voorts staat vast dat er feitelijk niets van de ontslagvergoeding ten laste van de vaste inrichting in Vietnam is gekomen. In dat geval is het gelijk in zoverre aan de inspecteur.

2.5. Belanghebbendes beroep op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2007, nr. 42 743, BNB 2008/29, kan hem niet baten. In dit arrest, waarin het ging om een reguliere arbeidsbeloning, heeft de Hoge Raad beslist dat het voldoende is dat deze aan de vaste inrichting kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de Hoge Raad in dit arrest dan ook niet teruggekomen van zijn eerdere beslissingen over ontslagvergoedingen in de onder 2.3 genoemde arresten, maar heeft hij in dit arrest juist het verschil (tussen de ontslagvergoeding en de reguliere arbeidsbeloning) in voorwaarden voor verdragsrechtelijke vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verduidelijkt."

4.2. Uit artikel 2.3 van de ontslagovereenkomst, gevoegd bij de door partijen na de zitting van het Hof gezonden brieven, blijkt, dat belanghebbende een vergoeding van € 107.872,68 kreeg ter gelegenheid van zijn ontslag (redundancy), welke strekte ter

"compensation for decrease in earnings and other benefits in future years".

Naast het bedrag van € 107.872,68 heeft belanghebbende blijkens zijn loonstrook nummer 11 (bijlage 4 bij de brief van 9 augustus 2010 van belanghebbende aan het Hof) een bedrag van € 14.290,64 ontvangen met als omschrijving "Loyalty sh. ed&f 2001". Deze twee bedragen samen groot € 122.163,32 duidt belanghebbende in zijn meergenoemde brief van 9 augustus 2010 aan als "totale ontslagvergoeding". Het Hof gaat er van uit dat het oorspronkelijk door belanghebbende geclaimde bedrag aan ontslagvergoeding van € 122.631 een verschrijving betreft.

4.3. Partijen zijn het er in hun brieven aan het Hof - naar het oordeel van het Hof terecht - over eens, dat de vergoeding niet rechtstreeks ziet op specifiek verrichte werkzaamheden, maar meer in algemene zin samenhangt met de dienstbetrekking.

Tussen partijen stond reeds bij de Rechtbank vast, dat de vergoeding niet feitelijk is doorbelast aan de vaste inrichting in Vietnam. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet derhalve "de band van de ontslagvergoeding met het arbeidsverleden in die werkstaat (in zoverre) onvoldoende ... worden geacht om te kunnen zeggen dat de ontslagvergoeding een beloning vormt ter zake van de uitoefening van de dienstbetrekking in die staat ..." (zie Hoge Raad 11 juni 2004, nr. 37 714, BNB 2004/344). De ontslagvergoeding is daarom naar het oordeel van het Hof voor de heffing aan Nederland toegewezen.

4.4. De Rechtbank heeft, mede gelet op het in 4.2 en 4.3 overwogene, derhalve op goede gronden de juiste beslissing genomen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond, en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 26 november 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.