Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-01-2011, BQ0448, 09-00507 en 09-00508

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-01-2011, BQ0448, 09-00507 en 09-00508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 januari 2011
Datum publicatie
7 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0448
Zaaknummer
09-00507 en 09-00508

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is eigenaar van een aantal percelen, gelegen in het taakgebied van een waterschap. Belanghebbende bestrijdt de hem opgelegde waterschapsheffing met de stelling dat zijn percelen in een andere omslagklasse moeten worden ingedeeld omdat het onderhoud met meer dan 75% is afgenomen en dat de kosten ook met meer dan 50 % zijn afgenomen. Het Hof overweegt dat aan de waterschappen een zekere vrijheid toekomt bij het instellen va omslagklassen. De heffingsambtenaar heeft bestreden door het gewijzigde onderhoudsbeleid de kosten van het waterkwantiteitsbeheer zijn afgenomen. Er behoeft dus, naar het oordeel van het Hof, geen aparte, nieuwe omslagklasse te komen. Het door belanghebbende overgelegde overzicht van de grondwaterstanden sinds 1952 kan hem evenmin baten, nu het overzicht van de heffingsambtenaar een ander beeld geeft. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00507 en 09/00508

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Roermond (hierna: de Rechtbank) van 4 augustus 2009, nummer AWB 08/280 en 08/281, in het geding tussen

belanghebbende

en

het Waterschap Roer en Overmaas, voor deze: het Hoofd unit Waterschapsheffingen van het Waterschapsbedrijf Limburg,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag waterschapsheffingen opgelegd van € 2.574,67 waarin is begrepen een omslagheffing voor de categorie ongebouwd die betrekking heeft op de volgende percelen:

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 000, groot 31.985 ha, klasse 3

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 1111, groot 73.800 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 2222,

groot 96.970 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 2222, groot 35.165 ha, klasse 3,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 3333, groot 55.970 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 000, groot 33.065 ha, klasse 2.

1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag waterschapsheffingen opgelegd van € 2.628,67 waarin is begrepen een omslagheffing voor de categorie ongebouwd die betrekking heeft op de volgende percelen:

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 000, groot 31.985 ha, klasse 3

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 1111, groot 73.800 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 2222,

groot 96.970 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 2222, groot 35.165 ha, klasse 3,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 3333, groot 55.970 ha, klasse 2,

- perceel kadastraal bekend Y, sectie H, nummer 000, groot 33.065 ha, klasse 2.

1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar

bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende tweemaal griffierecht geheven van € 39. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende tweemaal griffierecht geheven van € 110. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.7. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een overzicht "Grondwaterstand buis 60AB 0025" van 1951 tot 2010.

1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onder 1.1 en 1.2 genoemde percelen. Deze percelen zijn ongebouwde onroerende zaken en zijn gelegen in het taakgebied als bedoeld in artikel 1 van de Verordening op de waterschapsomslagen 2004 van het Waterschap Roer en Overmaas (hierna: de verordening).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen waterschapsheffingen, voor zover die betrekking hebben op de onder 1.1 en 1.2 genoemde percelen, tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en vermindering van de aanslagen met € 2.351,05 respectievelijk € 2.395,29. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. Ter zitting voor het Hof is gebleken dat de Heffingsambtenaar, zowel voor het jaar 2005 als het jaar 2006, tweemaal uitspraak op bezwaar heeft gedaan, te weten op 28 december 2007 en op 4 januari 2008. Deze uitspraken waren gelijkluidend en bevatten beide een rechtsmiddelenverwijzing. Genoemde uitspraken verschilden slechts in zoverre dat de daarbij gevoegde bijlage - het verslag van de hoorzitting van 27 november 2007 - bij de uitspraken van 4 januari 2008 was aangepast naar aanleiding van opmerkingen van belanghebbende. De uitspraken van 4 januari 2008 bevatten de volgende passage:

"Met het doen van deze uitspraak wordt de uitspraak van 28 december 2007 ingetrokken".

In het belastingprocesrecht is niet voorzien in de mogelijkheid dat de Heffingsambtenaar tweemaal beslist op een bezwaar (Hoge Raad 8 december 2006, nr. 42 929, BNB 2007/84, Hof Den Haag 27 februari 2009, 07/00378, NTFR 2009/723 en Hof Amsterdam 28 oktober 2010, LJN BO4794, te raadplegen op

www.rechtspraak.nl.). De uitspraken van 4 januari 2008 kunnen derhalve niet in stand blijven. Door deze uitspraken te vernietigen zal het Hof doen hetgeen de Rechtbank had behoren te doen. Reeds hierom is het hoger beroep gegrond.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep mede is gericht tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar van 28 december 2007. In dat geval zijn de beroepschriften buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ingediend.

Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, die zich niet heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde, in het bijzonder gelet op de mededeling in de uitspraken van 4 januari 2008 dat de uitspraak van 28 december 2007 wordt ingetrokken, er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de termijn om een beroepschrift bij de Rechtbank in te dienen niet eerder dan zes weken na 4 januari 2008 zou eindigen. Voor zover het beroep tegen de uitspraken van 28 december 2007 is gericht, is weliswaar sprake is van een termijnoverschrijding, maar gelet op het vorenstaande kan het Hof redelijkerwijs niet oordelen dat de indiener van de beroepschriften in verzuim is geweest. Niet-ontvankelijkverklaring dient dus, gelet op artikel 6:11 van de Awb, achterwege te blijven.

Ten aanzien van het geschil

4.3. Belanghebbendes betoog in hoger beroep komt er onder andere op neer dat met toepassing van het bepaalde in artikel 120, lid 7 van de Waterschapswet, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, zijn percelen ingedeeld moeten worden in een nieuwe omslagklasse. Daartoe heeft belanghebbende aangevoerd - kort gezegd - dat het onderhoud door het waterschap van de watergang de Middelsgraaf met 75% is afgenomen, de kosten van het onderhoud dienovereenkomstig zijn verminderd en zijn belang bij de taakuitoefening door het waterschap dan ook met meer dan 50% is afgenomen. Door handhaving van de indeling van zijn percelen in omslagklasse 2 ondervindt belanghebbende naar zijn mening onevenredig nadeel ten opzichte van andere omslagplichtigen.

4.4. Artikel 120, lid 7 van de Waterschapswet luidt als volgt (tekst 2005 en 2006):

"Met betrekking tot de bepaling van de heffingsmaatstaf, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan het algemeen bestuur een verordening vaststellen, waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Voor zover zodanige verschillen leiden tot een verschil in belang van meer dan 50% of van minder dan 25% wordt dat verschil in elk geval aangemerkt als onevenredig onderscheidend niet onevenredig.(....)"

4.5. Het Hof overweegt als volgt.

Voorop staat dat naar de bedoeling van de wetgever aan waterschappen een zekere vrijheid toekomt bij het instellen van omslagklassen en bij indeling van gebieden in die klassen. Bij een verschil in belang van 50% of meer vindt de wetgever het instellen van één of meer omslagklassen geboden. Voor het verschil in belang wordt aangeknoopt bij verschillen in kosten die de onroerende zaken door hun hoedanigheid en/of ligging veroorzaken bij de uitvoering van de waterschapstaken.

De hiervoor vermelde bepaling dient dan ook zo te worden uitgelegd dat een waterschap (nieuwe) omslagklassen moet instellen indien het aan een aspirantomslagklasse toe te delen kostenbedrag meer dan 50% afwijkt van het gemiddelde kostenbedrag en dit kostenverschil is toe te schrijven aan de hoedanigheid en/of ligging van de in die aspirantomslagklasse in te delen gebieden.

4.6. Het door belanghebbende gestelde nadeel dat hij zegt te ondervinden door het gewijzigd onderhoudsbeleid van het waterschap is naar het oordeel van het Hof niet aan te merken als een nadeel voortvloeiend uit de hoedanigheid en ligging van belanghebbendes percelen. Afgezien daarvan heeft de Heffingsambtenaar ter zitting voor het Hof bestreden dat tengevolge van het gewijzigd onderhoudsbeleid aan de Middelsgraaf, de kosten van het waterkwantiteitsbeheer zijn afgenomen. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat het instellen van een aparte, nieuwe, omslagklasse voor belanghebbendes percelen niet geboden is. Niet gezegd kan worden dat indeling van belanghebbendes percelen in omslagklasse 2 leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot omslagheffing niet op het oog kan hebben gehad.

4.7. Belanghebbende heeft in hoger beroep een overzicht overgelegd van de grondwaterstanden gemeten nabij A over een periode van 1951 tot en met 2003, dit ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door de wijze van onderhoud geen voordeel meer heeft bij de waterstaatkundige werken van het waterschap. Naar het oordeel van het Hof is met dit overzicht niet aannemelijk geworden dat belanghebbende geen belang (meer) heeft bij de taken van het waterschap. Daar komt nog bij dat het door de Heffingsambtenaar ter zitting voor het Hof overgelegde overzicht een enigszins andere curve met een vlakker verloop laat zien.

4.8. Belanghebbendes in 4.3 aangehaalde betoog mist gezien het vorenoverwogene derhalve doel. Voor het overige heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen.

4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is voor wat betreft het geschil, zoals omschreven in 3.1, het gelijk aan de Heffingsambtenaar.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Nu de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Heffingsambtenaar worden vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van tweemaal € 39 respectievelijk tweemaal € 110 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.12. Het Hof stelt deze kosten op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank te Roermond en van het Hof te 's-Hertogensbosch van respectievelijk € 7 en € 30,80, is in totaal € 37,80.

5. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 4 januari 2008;

- verklaart de tegen de uitspraken op bezwaar van 28 december 2007 ingestelde beroepen ongegrond;

- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 298 vergoedt en

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 37,80.

Aldus gedaan op 28 januari 2011 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, N. van Beelen en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.