Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2011, BR6093, 10/00762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2011, BR6093, 10/00762

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 mei 2011
Datum publicatie
29 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR6093
Formele relaties
Zaaknummer
10/00762

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, woonachtig in het buitenland en met een buitenlandse nationaliteit, heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met een Nederlandse werkgever als hoofdtrainer van een sportvereniging. Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de 30%-regeling. In geschil is of belanghebbende ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst beschikte over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was.

De rechtbank (NTFR 2010/2421) heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de werkgever wegens het niet-beschikbaar zijn van gediplomeerde trainers genoodzaakt was zijn hoofdtrainer in het buitenland aan te trekken.

In hoger beroep stelt de werkgever dat er slechts twee geschikte beschikbare kandidaten waren. Kandidaten die te hoge financiële eisen stelde of die te oud waren zijn hierbij door de werkgever niet als beschikbaar aangemerkt. Het hof is het daar niet mee eens. Dergelijke omstandigheden betekenen niet dat deze kandidaten niet beschikbaar zijn. Op die grond verhoogt het hof het aantal beschikbare kandidaten tot 13. In dat geval kan volgens het hof van schaarste niet meer worden gesproken. Het beroep van belanghebbende op de meerderheidsregel wordt verworpen nu de drie aangedragen gevallen die de 30%-regeling wel hebben gekregen, niet vergelijkbaar zijn. Zij beschikten namelijk over een internationale ervaring op een niveau dat in het geval van belanghebbende ontbreekt. Van vergelijkbare gevallen is derhalve geen sprake.

Het gelijk is aan de inspecteur.

(Hoger beroep ongegrond.)

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00762

Uitspraak op het hoger beroep van

X, wonende te Y (B), hierna: belanghebbende

en

Z B.V., gevestigd te A, hierna: Z

hierna tezamen aangeduid als belanghebbenden,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 september 2010, nummer AWB 09/5553, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbenden hebben de Inspecteur verzocht om met ingang van 19 november 2008 de bewijsregel extra-territoriale kosten voor ingekomen werknemers als bedoeld in Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 toe te passen (hierna: 30%-regeling). De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking van 28 mei 2009 afgewezen. Bij brief van 6 juli 2009, door de Inspecteur ontvangen op 7 juli 2009, is hiertegen namens belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij mondeling uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 7 april 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbenden, alsmede de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan de wederpartij. Belanghebbende heeft te dezer zitting de pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof.

1.7. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij een kopie overgelegd van de brief van 2 oktober 2002, gericht aan de gemachtigde, alsmede een tweetal overzichten met de trainerssalarissen over het jaar 2008, waarop gemiddelden zijn berekend. De Inspecteur heeft een geanonimiseerde versie van het overzicht aan belanghebbende overgelegd. Belanghebbende heeft zich met de anonimisering akkoord verklaard.

1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende woont in B en heeft de B-sche nationaliteit. In november 2008 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst met Z gesloten, waarin is vastgelegd dat belanghebbende als hoofdtrainer in dienst treedt bij Z. Op 24 december 2008 heeft de Inspecteur een verzoek om toepassing van de 30%-regeling van belanghebbenden ontvangen. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor de 30%-regeling. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of de specifieke deskundigheid waarover belanghebbende beschikt, ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met Z, op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was. Zo deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder de meerderheidsregel, heeft geschonden.

3.2. Belanghebbenden zijn van mening dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoordt. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3 Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakt proces-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en toekenning van de 30%-regeling. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1.1. Belanghebbenden stellen zich subsidiair op het standpunt dat belanghebbende beschikt over een specifieke deskundigheid die, ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met Z, op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben belanghebbenden onder meer een lijst overgelegd met daarop de namen van personen die in het bezit zijn van het diploma C en daarmee gerechtigd zijn om op het hoogste niveau in Nederland de functie van trainer/coach te vervullen (hierna: C-lijst). Voorts is een door Z opgestelde competentielijst overgelegd. Deze lijst bevat de volgende vaardigheden die een hoofdtrainer zou moeten beheersen: ervaring, betrouwbaarheid/eerlijkheid/correctheid, team goed laten spelen, communicatief sterk, organisatorisch sterk, spelers beter maken, "warme" persoonlijkheid, Nederlandse competitie kennen, innovatief zijn en Nederlands spreken. Op basis van deze lijsten en gelet op de omstandigheid dat Z een relatief jonge hoofdtrainer wenste aan te stellen, concluderen belanghebbenden dat er destijds slechts twee geschikte beschikbare kandidaten waren. Belanghebbenden hebben zich hierbij op het standpunt gesteld dat een kandidaat die dusdanige financiële eisen stelt dat dit voor Z niet haalbaar is of die zojuist bij Z ontslagen is, niet beschikbaar is.

4.1.2. Dat een kandidaat met de specifieke deskundigheid volgens Z te veel wil verdienen, zojuist bij Z ontslagen is of in de ogen van Z te oud is, betekent volgens het Hof niet dat deze kandidaat niet beschikbaar is. Daarom moet het in het hoger beroepschrift op pagina 8 genoemde aantal geschikte kandidaten van twee worden verhoogd met de vier kandidaten die volgens Z een te hoog salaris vroegen, de zes kandidaten die volgens Z te oud zijn en de kandidaat die zojuist bij Z ontslagen is. Bij een "aldus opgeschoond" aantal van 13 beschikbare kandidaten kan naar het oordeel van het Hof in dit geval niet meer van schaarste worden gesproken.

4.2.1. Belanghebbenden hebben primair een beroep gedaan op de zogenoemde meerderheidsregel. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat in de meerderheid van de met het geval van belanghebbenden vergelijkbare gevallen de regeling wel is verleend. In het hoger beroepschrift hebben belanghebbenden twee namen genoemd van hoofdtrainers aan wie de regeling wel is verleend. Ter zitting voor het Hof is daaraan nog een naam toegevoegd. Belanghebbenden willen hetzelfde behandeld worden als die drie. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat die drie gevallen alleen al op het punt van ervaring niet vergelijkbaar zijn. De drie die de regeling hebben gekregen hadden bij indiensttreding een internationale ervaring op een niveau dat in het geval van belanghebbende ontbreekt. Het Hof volgt de Inspecteur daarin. Naar het oordeel van het Hof stelt de Inspecteur op de goede grond dat die gevallen reeds op het punt van ervaring niet vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat de meerderheidsregel niet kan worden toegepast.

4.2.2. Ter zitting is de naam genoemd van een vijfde persoon waarvan de aanvraag nog niet behandeld is. Over dat geval is nog niet beslist. Nu het al "drie tegen één" is kan het geval van die vijfde persoon belanghebbenden bij toepassing van de meerderheidsregel niet baten. In het midden kan blijven of het vijfde ter zitting genoemde geval in dit verband een rol speelt. In het midden kan in dit geval ook blijven of en in hoeverre de hoogte van het salaris bij alle vijf de gevallen een rol speelt of moet spelen.

4.3. Met betrekking tot beide geschilpunten is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbenden is ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.4. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 19 mei 2011 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.