Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-01-2012, BV9819, 11-00400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-01-2012, BV9819, 11-00400

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 januari 2012
Datum publicatie
23 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9819
Formele relaties
Zaaknummer
11-00400

Inhoudsindicatie

Geen anbi-status omdat particuliere belangen overheersen

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00400

Uitspraak op het hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor

's-Hertogenbosch,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 mei 2011, nummer 10/2716 in het geding tussen

Stichting X, statutair gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 21 oktober 2009 een verzoek ingediend (hierna: het verzoek) om met ingang van die datum aangemerkt te worden als een het algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) als bedoeld in artikel 6:33 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Het verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 5 januari 2010 afgewezen, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de beschikking vernietigd, en belanghebbende met ingang van 21 oktober 2009 aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6:33 van de Wet.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 30 november 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zes bij de pleitnota van de Inspecteur behorende bijlagen en de tien bij deze pleitnota behorende foto's.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is op 17 december 2007 opgericht door de heer A en zijn echtgenote, mevrouw B. Het bestuur van belanghebbende bestaat uit de heren C (voorzitter), D (secretaris en penningmeester), E, F en G. De heer C is de schoonzoon, en de heer E is de zoon van de heer A en mevrouw B.

2.2. Blijkens artikel 2, lid 1, van haar statuten heeft belanghebbende ten doel:

'1. (...) als instelling in de zin van artikel 33 onderdeel b van Hoofdstuk 6 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 werkzaam te zijn in het algemeen belang:

- met name door het verlenen van steun in de ruimste zin van het woord aan het onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte landgoed: XX; deze steun betreft het beheer, onderhoud en instandhouding van het landgoed XX, als ook de verdere ontwikkeling van het landgoed XX en haar Natuurschoonwet status;

- het landgoed XX een actieve functie laten vervullen ten behoeve van de gemeenschap;

- door het beschikken en voeren van beheer over het gevormde doelvermogen, de financiële middelen en de roerende en onroerende zaken die voor het bereiken van dit doel noodzakelijk en/of nuttig zijn, terwijl de stichting zich ook als borg of hoofdelijk medeschuldenaar kan verbinden en zich sterk maken voor een schuld van een derde dan wel zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde kan verbinden, alles indien dit voor het bereiken van voormeld doel noodzakelijk, nodig en/of nuttig mocht zijn;

alsmede het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.'

2.3. Het landgoed 'XX (hierna: het landgoed), gelegen te H, is circa 17 hectare groot en was tot enkele jaren geleden grotendeels in gebruik als - verpachte - landbouwgrond. De heer A heeft daarvan circa 12 hectare ingericht als bos- en natuurterrein. Ter compensatie van zijn vermogensverlies heeft de heer A gebruik gemaakt van de provinciale regeling 'Rood voor groen: Nieuwe landgoederen in I', die bebouwing in het buitengebied toestaat in ruil voor de omvorming van landbouwgrond naar een aanzienlijke oppervlakte aan nieuw natuurgebied. In het kader van deze regeling heeft de heer A een drietal percelen grond verkregen die gelegen zijn op het toekomstige landgoed, bestemd voor de bouw van drie burgerwoningen (hierna: de bouwpercelen).

2.4. De drie kinderen van de heer A en mevrouw B - de heer E voornoemd, mevrouw J en mevrouw K - hebben elk om niet het recht van erfpacht en het recht van opstal met betrekking tot één van de bouwpercelen van hun vader verkregen. De kinderen hebben elk op hun perceel een woning gebouwd.

2.5. Ten tijde van het indienen van het verzoek berustte de eigendom van het landgoed bij de heer A en bij XXX BV. Thans is het landgoed volledig in eigendom van XXX BV. De aandelen in XXX BV zijn in bezit van de heer E (43%), mevrouw J (21%), mevrouw K (17%) en de heer C (19%).

2.6. Het landgoed is gelegen naast het recreatiebedrijf 'XX' (hierna: het recreatiebedrijf). Het recreatiebedrijf is volledig eigendom van XXXX BV. Alle aandelen in XXXX BV zijn in bezit van XXX BV. De heer C voornoemd is de bedrijfsleider van het recreatiebedrijf.

2.7. Volgens het 'Beleidsplan 2009-2014' zijn de activiteiten van belanghebbende gericht op het versterken van het natuurschoon en het verder versterken van de uitstraling van het landgoed, onder meer door het realiseren van wandelpaden, het realiseren van fiets- en rolstoelpaden, het beplanten van een aantal vakken op de oever van de 'nieuwe' L, het inzaaien van natuurlijk grasland met een bloemrijk mengsel en het realiseren van natuurspeurtochten voor kinderen.

2.8. Ten tijde van het indienen van het verzoek had belanghebbende zes hectare nieuw bos aangeplant, vier hectare natuurlijk grasland gerealiseerd, de beek 'de L' haar natuurlijke meanderende loop over een afstand van 800 meter teruggegeven, en 1.700 meter lanen omzoomd door beuken aangelegd.

2.9. Blijkens de 'Begroting projecten 2010-2014' worden door belanghebbende voor deze periode uitgaven begroot ten behoeve van onder meer de aanleg van een rolstoelpad en van beleefpaden, de plaatsing van infopanelen en routebordjes, en de aanleg van twee bruggen en een doolhof.

2.10. Uit de door de Inspecteur ter zitting overgelegde luchtfoto's, landkaarten en foto's, alsmede uit de door de Inspecteur ter zitting daarop gegeven toelichting, blijkt dat zich op het terrein van het landgoed diverse voorzieningen bevinden welke geschikt zijn voor outdooractiviteiten en andere evenementen. Deze voorzieningen betreffen:

- een quadbaan;

- een amfibietrack;

- een aangelegd parcours voor powerturnrijden;

- een terrein ten behoeve van discgolf;

- een terrein ten behoeve van klompengolf;

- een zomerhuisje voor recreatieve activiteiten;

- een doolhof;

- een hindernisbaan.

Voorts is vanuit het recreatiebedrijf een togglebaan aangelegd, waarvan de landingsplaats zich bevindt op het terrein van het landgoed.

De hindernisbaan is aangelegd voordat de landgoedactiviteiten een aanvang hadden genomen.

2.11. Blijkens het exploitatieoverzicht over 2007 bedroegen de inkomsten van belanghebbende € 16.398, welke inkomsten geheel afkomstig waren uit schenkingen van de heer A.

Blijkens het exploitatieoverzicht over 2008 bedroegen de inkomsten van belanghebbende € 102.905. Van deze inkomsten was een bedrag groot € 80.485 afkomstig uit schenkingen van de heer A, een bedrag groot € 10.000 afkomstig uit schenkingen van XXXX BV, en een bedrag groot € 12.420 afkomstig uit subsidies van Waterschap M.

2.12. Volgens de prognose voor 2009 worden de inkomsten van belanghebbende voor dat jaar geschat op € 11.957. Van deze inkomsten is een bedrag groot € 3.497 afkomstig uit schenkingen van de heer A, een bedrag groot € 7.000 afkomstig uit schenkingen van XXXX BV, en een bedrag groot € 1.460 afkomstig uit subsidies van Provinciaal Natuurbeheer.

Volgens de begroting 2010 worden de inkomsten van belanghebbende voor dat jaar geschat op € 10.250. Van deze inkomsten is een bedrag groot € 494 afkomstig uit schenkingen van de heer A, een bedrag groot € 5.000 afkomstig uit schenkingen van XXXX BV, een bedrag groot € 1.460 afkomstig uit subsidies van Provinciaal Natuurbeheer, en een bedrag groot € 3.296 afkomstig van het Nationaal Groenfonds.

2.13. Het landgoed is elke dag tussen zonsopkomst en zonsondergang en op wegen en paden gratis opengesteld voor het publiek.

2.14. Bij beschikking van 14 oktober 2008 is het landgoed met ingang van 30 oktober 2007 gerangschikt als niet opengesteld landgoed bedoeld in artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag.

Dient belanghebbende het algemeen belang als bedoeld in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, zodat zij met ingang van 21 oktober 2009 als ANBI in de zin van artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet dient te worden aangemerkt?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet (tekst geldend voor het jaar 2009) worden als instellingen aangemerkt:

'(...) door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijk of het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden;'

4.2. De door de minister gestelde voorwaarden zijn opgenomen in artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Het eerste lid, aanhef en onderdelen b en c van dit artikel (tekst geldend voor het jaar 2009) bepaalt:

'1. Een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien en zolang:

(...)

b. uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling het algemeen belang dient;

c. uit de regelgeving van de instelling en de feiten blijkt dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen; (...)'

4.3. Met ingang van 1 januari 2010 worden krachtens artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet als het algemeen nut beogende instellingen aangemerkt:

'(...) door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden;'

4.4. Met ingang van 1 januari 2010 luidt de tekst van artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdelen b en c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001:

'1. Een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien en zolang:

(...)

b. uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;

c. uit de regelgeving van de instelling en de feiten blijkt dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen; (...)'

4.5. In de Nadere memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet 1956 heeft de staatsecretaris op vragen vanuit de Eerste Kamer opgemerkt (Eerste Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 930, F, blz. 13-14):

'De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens om een reactie op de brief van Federatie Particulier Grondbezit (hierna: FPG) van 7 december 2009. Ook de leden van de VVD-fractie hebben hierom gevraagd.

Brief FPG

De FPG merkt op dat er diverse stichtingen zijn die Natuurschoonwetlandgoederen (hierna: NSW-landgoederen) bezitten en/of beheren en een ANBI-status hebben. Verder merkt de FPG op dat recent in de praktijk is gebleken dat de Belastingdienst in Den Bosch verlangt dat een stichting het landgoed in eigendom moet hebben om de ANBI-status te verkrijgen, dit naar de opvatting van de FPG ten onrechte. De FPG vraagt ten behoeve van het behoud van de ANBI-status van landgoed (steun)stichtingen na 1 januari 2010 te bevestigen dat het in stand houden van NSW-landgoederen (al dan niet opengesteld) een algemeen nut dient.

Hoewel ik niet kan treden in zaken die spelen tussen de Belastingdienst en individuele instellingen, wil ik vooropstellen dat de Belastingdienst Den Bosch de eigendomseis niet per se stelt. Wel merk ik op dat het feit dat een onafhankelijke stichting de volle juridische en economische eigendom bezit van het landgoed, een sterke aanwijzing kan zijn dat sprake is van een ANBI, omdat in een dergelijk geval met het ondersteunen van het landgoed niet (uiteindelijk) het belang van een particulier wordt behartigd. Zoals ik reeds in de memorie van antwoord op een vraag van de CDA-fractie naar het aangemerkt blijven van een stichting die zich ten doel stelt een bepaald landgoed te ondersteunen en verder geen activiteiten onderneemt, hangt het altijd van de doelstelling en de concrete feiten en omstandigheden af hoe een instelling wordt gekwalificeerd en is eigendom niet persé doorslaggevend.

Gevallen waarin een landgoedeigenaar een stichting opricht ter ondersteuning en/of beheer van het landgoed dat hijzelf in eigendom heeft, zullen van geval tot geval worden beoordeeld. Een dergelijke stichting (of andere instelling) zou onder omstandigheden aangemerkt kunnen worden als ANBI indien niet meer dan bijkomstig het belang van de particuliere landgoedeigenaar wordt gediend, oftewel de activiteiten van de stichting zijn uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gericht op het algemeen belang. Hiervan zou sprake kunnen zijn indien het landgoed een maatschappelijke functie vervult, de giften c.q. het vermogen van de stichting aangewend wordt ten behoeve van het vervullen van die maatschappelijke functie, het stichtingsbestuur onafhankelijk is van de landgoedeigenaar enz. Anderzijds mogen de giften aan de stichting of het vermogen van de stichting niet worden aangewend voor activiteiten die kunnen leiden tot een vermogenswaardetoename van het landgoed, waarmee vooral de particuliere belangen van de landgoedeigenaar worden gediend.'

4.6. Het verzoek om als ANBI te worden aangemerkt, dateert van 21 oktober 2009. Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt, dient belanghebbende op die datum voor ten minste vijftig percent het algemeen belang te dienen. De bewijslast dat zij op die datum voor ten minste vijftig percent het algemeen belang dient, rust op belanghebbende (zie Hoge Raad 7 november 2003, nr. 38 049, LJN AN7741, gepubliceerd in - onder meer - BNB 2004/30).

4.7. Belanghebbende stelt dat haar werkzaamheden zijn gericht op het beheer, het onderhoud, de instandhouding en de verdere ontwikkeling van het landgoed, dat zij daarmee het natuurschoon bevordert, en aldus het algemeen belang dient.

4.8. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende niet in de eerste plaats is opgericht om enig algemeen belang te dienen doch beoogt andere belangen te dienen, te weten die van het aanpalende recreatiebedrijf van de kinderen en de schoonzoon van de oprichter/(oorspronkelijke) eigenaar van het landgoed. Uit de stukken blijkt dat het landgoed bedoeld is als een kwaliteitsimpuls voor dat bedrijf. De ANBI-status is, aldus nog steeds de Inspecteur, slechts bedoeld voor het creëren van giftenaftrek voor de schenkers.

Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de oprichter en oorspronkelijke eigenaar van het landgoed, de heer A, middellijk dan wel onmiddellijk kan beschikken over het vermogen van belanghebbende, zodat belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

Meer subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de schenkingen die XXXX BV doet aan belanghebbende, niet zijn bedoeld om enig algemeen belang te dienen. Met deze schenkingen beoogt het recreatiebedrijf een kwaliteitsimpuls voor het eigen bedrijf te bewerkstelligen. Gelet op de verwevenheid tussen de eigenaren van het recreatiebedrijf die ook de eigenaren van het landgoed zijn, en het bestuur van belanghebbende, kan XXXX BV middellijk dan wel onmiddellijk beschikken over het vermogen van belanghebbende als ware het eigen vermogen, zodat belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel c van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

4.9. Zoals onder 4.5 is overwogen, hoeft het enkele feit dat een stichting als de onderhavige niet de juridische en economische eigendom bezit van het landgoed dat door deze stichting wordt ondersteund, niet per se tot gevolg te hebben dat de desbetreffende stichting daardoor niet als een algemeen nut beogende instelling wordt aangemerkt. Het antwoord op de vraag of een stichting, die zich ten doel stelt een bepaald landgoed te ondersteunen, gekwalificeerd kan worden als een algemeen nut beogende instelling, hangt daarentegen af van de doelstelling van die stichting en van de concrete feiten en omstandigheden van het desbetreffende geval.

4.10. Naar het oordeel van het Hof dient, ter beoordeling van de vraag of belanghebbende kan worden aangemerkt als een ANBI in de zin van artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Wet, de volgende toets te worden aangelegd:

a. de statuten en het rechtstreekse object van de werkzaamheden moeten aannemelijk maken dat belanghebbende het algemeen belang als bedoeld in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 beoogt (het kwalitatieve criterium); en

b. de werkzaamheden van belanghebbende moeten het algemeen belang als bedoeld in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 voor ten minste vijftig percent (vanaf 2010: uitsluitend of nagenoeg uitsluitend) dienen als andere belangen (het kwantitatieve criterium).

4.11. De Natuurschoonwet 1928 heeft als doelstelling het bevorderen van natuurschoon door middel van de duurzame instandhouding van landgoederen. Het bevorderen van natuurschoon betreft een algemeen belang.

Blijkens haar statuten heeft belanghebbende als doel het verlenen van steun in de ruimste zin van het woord aan het onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte landgoed. Deze steun betreft het beheer, onderhoud en instandhouding van het landgoed, als ook de verdere ontwikkeling van het landgoed en haar Natuurschoonwet status.

4.12. Naar het oordeel van het Hof maken de statuten en het rechtstreekse object van belanghebbendes werkzaamheden aannemelijk dat zij het algemeen belang als bedoeld in artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 beoogt, zodat daarmee wordt voldaan aan het zogenoemde kwalitatieve criterium van deze bepaling.

4.13. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende evenwel niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan het zogenoemde kwantitatieve criterium van artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Daartoe overweegt het Hof als volgt.

4.14. Van de tegenhanger van het dienen van het algemene belang is sprake indien giften aan belanghebbende, dan wel het vermogen van belanghebbende, worden aangewend voor activiteiten waarmee particuliere belangen worden gediend. Relevant in deze is, of met de activiteiten van belanghebbende in 2009 voor ten minste vijftig percent particuliere belangen werden gediend.

4.15. Zoals onder 4.11 is overwogen, stelt belanghebbende zich ten doel het verlenen van steun in de ruimste zin van het woord aan het landgoed, en betreft deze steun het beheer, onderhoud en instandhouding van het landgoed, als ook de verdere ontwikkeling van het landgoed. Nu de eigendom van het landgoed niet bij belanghebbende doch bij een derde berust - te weten XXX BV - is het ook deze derde die een particulier belang heeft bij het beheer, het onderhoud, de instandhouding, als ook de verdere ontwikkeling van het landgoed. Naar het oordeel van het Hof dient aan dit particuliere belang een groot gewicht te worden toegekend.

4.16. Zoals het Hof onder 2.10 feitelijk heeft vastgesteld, blijkt uit de door de Inspecteur ter zitting overgelegde luchtfoto's, landkaarten en foto's, alsmede uit de door de Inspecteur ter zitting daarop gegeven toelichting, dat op het terrein van het landgoed diverse voorzieningen zijn aangebracht welke geschikt zijn voor outdooractiviteiten en andere evenementen, zoals een quadbaan, een amfibietrack, een aangelegd parcours voor powerturnrijden, terreinen ten behoeve van discgolf en klompengolf, een zomerhuisje voor recreatieve activiteiten, alsmede een doolhof. Voorts is vanuit het recreatiebedrijf een togglebaan aangelegd, waarvan de landingsplaats zich bevindt op het terrein van het landgoed. Met de aanwezigheid van al deze voorzieningen op haar terrein en de wijze waarop deze voorzieningen worden benut, staat belanghebbende toe dat het recreatiebedrijf gebruik maakt van het landgoed. Naar het oordeel van het Hof kan dit toestaan worden aangemerkt als het verrichten van een activiteit waarmee de particuliere belangen van het recreatiebedrijf worden gediend. Al wegende kent het Hof aan het dienen van deze particuliere belangen, welk wegen zowel betrekking heeft op de aard van het toegestane als het belang daarvan voor het recreatiebedrijf, een gewicht toe van meer dan vijftig percent.

4.17. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.18. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.19. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond, en

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan op 27 januari 2012

door M. van Dun, voorzitter, P.A.G.M. Cools en J.P.M. Kooijmans, leden, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.