Rechtbank Breda, 02-05-2011, BQ7069, 10/2716
Rechtbank Breda, 02-05-2011, BQ7069, 10/2716
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 2 mei 2011
- Datum publicatie
- 6 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7069
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9819, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 10/2716
Inhoudsindicatie
ANBI
Belanghebbende is een stichting die is opgericht tot instandhouding van een specifiek landgoed. Het landgoed is niet in eigendom van de stichting en op het landgoed staan drie woningen van kinderen van de oprichter van belanghebbende.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende, gelet op haar geplande en vooral feitelijke werkzaamheden, aannemelijk maakt dat zij voor meer dan 50% het algemeen belang dient. Het landgoed is opengesteld voor het publiek. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat belanghebbendes werkzaamheden een waardevermeerdering van het landgoed veroorzaken die meebrengt dat voornamelijk het particuliere belang wordt gediend. Niet is aannemelijk dat verwevenheid bestaat tussen belanghebbende en de naastgelegen recreatiebedrijven. Bovendien is belanghebbende voldoende onafhankelijk van de eigenaren van het landgoed.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2716
Uitspraakdatum: 2 mei 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
Stichting [belanghebbende], statutair gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 21 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beschikking van 5 januari 2010 op haar verzoek van 21 oktober 2009 om als Algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI), als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001, te worden aangemerkt (hierna: het verzoek).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan Ernst & Young Belastingadviseurs LLP te Utrecht, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar en de beschikking;
-merkt belanghebbende met ingang van 21 oktober 2009 aan als Algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.310;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.
2.Gronden
Inleiding
2.1.Belanghebbende is op [datum] 2007 opgericht door de heer [X] en zijn echtgenote, [echtgenote] Haar doel is het beheer, het onderhoud, de instandhouding en de verdere ontwikkeling van landgoed [het landgoed] (hierna: het landgoed). Het landgoed is circa 17 hectare groot en was tot enkele jaren geleden grotendeels als landbouwgrond in gebruik. De heer [X] heeft daarvan circa 12 hectare ingericht als bos- en natuurterrein. Ter compensatie van zijn vermogensverlies heeft hij, steunend op het provinciaal beleid “Rood-voor-Groen”, een drietal percelen grond verkregen, bestemd voor de bouw van drie woningen. De grond is, ten tijde van het indienen van het verzoek, in eigendom van de heer [X] en [onderneming A] B.V. De drie kinderen van belanghebbende hebben ieder, om niet, een recht van erfpacht en opstalrechten met betrekking tot één van de kavels van hun vader gekregen. De kinderen hebben elk op hun kavel een woning gebouwd.
2.2.De werkzaamheden van belanghebbende bestaan, volgens haar beleidplan 2009 – 2014, uit het realiseren van wandelpaden, het realiseren van fiets- en rolstoelpaden, het beplanten van een aantal vakken op de oever van [beek], het inzaaien van natuurlijk grasland met een bloemrijk mengsel en het realiseren van natuurspeurtochten voor kinderen zodat zij zich op een leuke maar ook educatieve manier met de natuur bezighouden. Ten tijde van het indienen van het verzoek had belanghebbende zes hectare nieuw bos aangeplant, vier hectare natuurlijk grasland gerealiseerd, de beek [beek] haar natuurlijke meanderende loop over een afstand van 800 meter teruggegeven en 1.700 meter lanen omzoomd door beuken aangelegd.
2.3.De inspecteur bestrijdt niet dat belanghebbende geen winstoogmerk heeft en dat zij volgens haar statuten het algemeen belang dient.
2.4.Het verzoek dateert van [datum] 2009. Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt diende belanghebbende op die datum voor meer dan 50% het algemeen belang te dienen (vergelijk: Hoge Raad 7 november 2003, nr. 38 049, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AN7741). De bewijslast rust in dit opzicht op belanghebbende.
Het dienen van het algemeen belang
2.5.Belanghebbende stelt dat zij het natuurschoon bevordert en daarmee het algemeen belang dient. Haar werkzaamheden zijn gericht op het beheer, het onderhoud, de instandhouding en de verdere ontwikkeling van het landgoed. Het landgoed is elke dag tussen zonsopkomst en zonsondergang, op wegen en paden gratis opengesteld voor het publiek. De activiteiten van belanghebbende leiden volgens belanghebbende niet tot een toename van de vermogenswaardevan het landgoed.
2.6.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, gelet op de in 2.2 omschreven geplande en feitelijk verrichte werkzaamheden, aannemelijk gemaakt dat zij voor meer dan 50% het algemeen belang dient. De in 2.2 genoemde werkzaamheden zijn gericht op het bevorderen van het natuurschoon en daarmee is met name het belang van het publiek gediend. De rechtbank hecht daarbij geloof aan belanghebbendes verklaring ter zitting, dat het landgoed het gehele jaar 2009 was opengesteld voor het publiek. Dit laatste in afwijking van het feit dat het landgoed, ingevolge de beschikking van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Financiën van 14 oktober 2008 (hierna: de NSW rangschikking), niet is aangemerkt als zijnde opengesteld voor het publiek in de zin van de NSW. Belanghebbende heeft in dit verband toegelicht dat de NSW rangschikking slechts is aangevraagd om te bewerkstelligen dat zij vermogen uit erfenissen kon ontvangen zonder dat hierover successierecht is verschuldigd en dat de aanmerking als niet opengesteld voor publiek in de NSW rangschikking in dat opzicht niet nadelig was.
2.7.De inspecteur stelt dat de werkzaamheden van belanghebbende een waardevermeerdering van het landgoed meebrengen en dat daarmee het particuliere belang van de landgoedeigenaren is gediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de door hem gestelde waardevermeerdering niet voldoende concreet gemaakt en geschraagd. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en toegelicht heeft zij, mede gelet op de onvoldoende weerspreking door de inspecteur, dan ook aannemelijk gemaakt dat een dergelijke waardevermeerdering, voor zover deze al zou optreden door haar werkzaamheden, te gering is om te concluderen dat belanghebbende voor meer dan 50% het particulier belang dient. De rechtbank overweegt dat bos- en natuurterrein een lagere waarde per vierkante meter heeft dan landbouwgrond. Voor zover belanghebbendes werkzaamheden gericht zijn (geweest) op het omvormen van landbouwgrond, brengen deze eerder een waardevermindering met zich mee. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de wandel-, fiets- en rolstoelpaden, de bruggetjes over de [beek] en het doolhof veeleer zijn aangelegd ten behoeve van de toegankelijkheid voor het publiek en niet zozeer voor de landgoedeigenaren. De rechtbank ziet bovendien niet in hoe het verleggen van de waterloop van [beek] een waardevermeerdering van het landgoed meebrengt. Tot slot hecht de rechtbank geloof aan belanghebbendes uitdrukkelijke, niet weersproken verklaring dat zij de hindernisbaan niet heeft aangelegd, maar dat deze al aanwezig was ten tijde van het verkrijgen van het perceel door de heer [X].
2.8.Verder stelt de inspecteur dat verwevenheid bestaat tussen het landgoed en de daarnaast gelegen recreatiebedrijven. De activiteiten van belanghebbende zouden het particuliere belang van die bedrijven dienen omdat de door haar op het landgoed aangebrachte voorzieningen mede de commerciële belangen van bedoelde bedrijven dienen. De inspecteur verwijst naar een als bijlage bij zijn verweerschrift gevoegd Pdf-bestand over het landgoed, waaruit volgens de inspecteur blijkt dat het daaraan verbonden recreatiegedeelte wordt geëxploiteerd door de landgoedeigenaren.
2.9.De rechtbank overweegt dat de familie [X] en de familie [Z] (de familie van één van de schoonzoons van de familie [X]) in het Pdf-bestand als opstellers daarvan worden aangeduid. Dit wijst op een bepaalde verbondenheid tussen hen en de recreatiebedrijven, maar de inspecteur maakt niet duidelijk wat belanghebbendes rol hierbij is en dat en in hoeverre het particuliere belang van die bedrijven gediend is met de aanleg en onderhoud van het landgoed. De door belanghebbende op het landgoed aangebrachte voorzieningen zijn wellicht eveneens nuttig voor de door de inspecteur bedoelde recreatiebedrijven, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat deze bedrijven daar meer bij gebaat zijn dan andere bedrijven en particulieren. In het Pdf-bestand worden bovendien voornamelijk bedrijven genoemd die geen enkele binding hebben met belanghebbende.
2.10.Verder stelt de inspecteur dat het bestuur van belanghebbende niet onafhankelijk is van de eigenaren van het landgoed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de juistheid van deze stelling, die door belanghebbende uitdrukkelijk wordt weersproken, niet aannemelijk gemaakt. De inspecteur heeft zijn stelling op geen enkele wijze met objectief controleerbaar bewijs onderbouwd. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 28 juni 2010 kan de juistheid van de stelling van de inspecteur niet worden afgeleid. Een dochter en een schoonzoon van de heer [X] zijn twee van de vijf bestuurders van de Stichting. Van de overige drie bestuursleden is niet aannemelijk geworden dat zij niet onafhankelijk zijn van de landgoedeigenaren. Dat de heer [Y] het landgoed heeft ontwikkeld, maakt dit niet anders.
2.11.Tot slot stelt de inspecteur dat belanghebbende, met haar werkzaamheden tot het verkrijgen van de status van NSW-landgoed, het particuliere belang heeft gediend. Aan deze status zijn immers subsidie- en belastingvoordelen verbonden die gunstig zijn voor de landgoedeigenaren. De inspecteur miskent echter dat de Natuurschoonwet 1928 in het leven is geroepen om het natuurschoon in Nederland in stand te houden en te ontwikkelen. De aan de status van NSW-landgoed verbonden fiscale faciliteiten zijn eveneens in het leven geroepen om deze doelstelling te verwezenlijken. Die fiscale faciliteiten gelden in beginsel voor alle belastingplichtigen, niet alleen voor de landgoedeigenaren. Voorzover die voordelen al het particulier belang van de landgoedeigenaren dienen, is dat geen voordeel dat de ANBI-status in de weg staat.
Conclusie
2.12.Gelet op alles wat hiervoor uiteen is gezet, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende het algemeen belang dient en daarom als ANBI dient te worden aangemerkt met ingang van 21 oktober 2009. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
Proceskosten
2.13.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. R.W. Otto, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 mei 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.