Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2012, BW1104, 11-00356 en 11-00380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2012, BW1104, 11-00356 en 11-00380

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 maart 2012
Datum publicatie
6 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1104
Formele relaties
Zaaknummer
11-00356 en 11-00380

Inhoudsindicatie

Belanghebbenden hebben hun aandelen in A bv overgedragen aan hun zoon. Eenderde deel van de koopsom heeft de zoon voldaan door storting van dit bedrag op een derdenrekening, eenderde deel is schuldig gebleven en eenderde deel is door belanghebbenden aan de zoon geschonken. Voor de aan belanghebbenden opgelegde belastingaanslagen hebben zij verzocht om toepassing van de uitstelfaciliteit van art. 25, lid 9, IW 1990. De ontvanger heeft dit verzoek afgewezen. Het hof overweegt dat, nu belanghebbende de belastingaanslagen hebben betaald, de belastingschulden teniet zijn gegaan zodat de vraag of uitstel van betaling kan worden verleend, niet relevant meer is. Het belang van de hoger beroepen is volgens belanghebbenden gelegen in het renteverlies dat zij hebben geleden doordat zij de belastingaanslagen onmiddellijk hebben betaald. Naar het oordeel van het hof kunnen zij hiervoor echter niet worden gecompenseerd nu de Invorderingswet 1990 hierin niet voorziet.

(Hoger beroep ongegrond.)

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00356

11/00380

Uitspraak op de hoger beroepen van

X en X1, beide wonende te Y,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 april 2011, nummers AWB 10/3500 en

AWB 10/3501, in de gedingen tussen

belanghebbenden

en

de Ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,

hierna: de Ontvanger,

betreffende na te noemen beschikkingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbenden hebben op 22 februari 2010 verzocht om toepassing van de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 voor de belastingaanslagen inkomstenbelasting 2008, aanslagnummer 000.00.000.H81 (ten name van X) en aanslagnummer 0000.00.000.H82 (ten name van X1)(hierna: de belastingaanslagen).

De Ontvanger heeft aan belanghebbenden met dagtekening 1 april 2010 beschikkingen afgegeven waarbij de verzoeken zijn afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Ontvanger bij uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.

1.2. Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van elk van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraken hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van elk van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 112.

De Ontvanger heeft in beide zaken verweerschriften ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 2 november 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede de Ontvanger.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbenden zijn tot 18 december 2008 mede-aandeelhouders en bestuurders van A B.V., ieder voor 50%.

2.2. Op 18 december 2008 hebben belanghebbenden de aandelen in voormelde vennootschap overgedragen aan hun zoon, de heer B (hierna: de zoon). De overdrachtsprijs voor de aandelen bedraagt € 394.725. Ter zake van de koopsom is € 131.575 door de zoon voldaan door storting van dit bedrag op een derdenrekening van de notaris. Daarnaast is een bedrag van € 131.575 door de zoon schuldig gebleven, en is het restant van € 131.575 aan de zoon geschonken.

2.3. Op 22 februari 2010 hebben belanghebbenden verzocht om toepassing van de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 voor de belastingaanslagen.

De Ontvanger heeft aan belanghebbenden met dagtekening 1 april 2010 beschikkingen afgegeven waarbij het verzoek is afgewezen.

2.4. Belanghebbenden zijn tegen de afwijzing van het verzoek om de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 bij brief van 9 april 2010, bij de Ontvanger binnengekomen op 12 april 2010, in bezwaar gekomen. De Ontvanger heeft bij uitspraken op het bezwaar van 13 juli 2010 de beschikkingen gehandhaafd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op vraag of de uitstelfaciliteit als neergelegd in artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 terecht is geweigerd.

Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben hieraan ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

Belanghebbendes gemachtigde

- Het geschil luidt of de uitstelfaciliteit verleend had moeten worden.

- Daarnaast is de rentecomponent nog het materiële belang, de Rechtbank heeft daar niet naar gekeken.

- De aanslagen zijn betaald, belanghebbenden hebben daartoe gelden aan hun rekening moeten onttrekken.

- Belanghebbenden hadden die gelden elders kunnen plaatsen en aldus voordeel kunnen behalen.

- Er liggen belastingaanslagen en de Ontvanger zegt dat betaald moet worden.

- Belanghebbenden kunnen de schade beperken door de aanslagen te betalen.

- Er resulteert dan een renteverlies van € 8.945.

De Ontvanger

- De berekening van het renteverlies op een bedrag € 8.945 is op zich niet in geschil.

- De reden van de uitstelregeling ligt in de overdracht van een bedrijf in de familiesfeer waardoor de verkoper een hoge belastingaanslag moet betalen zonder dat de financiële middelen daartoe aanwezig zijn.

- De wetgever heeft daarom een faciliteit in het leven geroepen om een dergelijke overgang mogelijk te maken.

- De essentie van de uitstelregeling is dat de financiële middelen om belastingaanslagen te kunnen betalen ontbreekt, maar in deze zaken hebben belanghebbenden de belastingaanslagen juist betaald.

- De schenking aan de andere twee kinderen is een moreel punt.

- Het is wel begrijpelijk, maar dit heeft de wetgever niet willen regelen.

- Ik zie geen ruimte voor een andere invulling.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Ontvanger en, naar het Hof begrijpt, tot vergoeding van het door hen geleden rentenadeel.

De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

4. Gronden

4.1. Ingevolge artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 - voor zover hier van belang - kan de Ontvanger aan een belastingschuldige uitstel van betaling verlenen voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon. Voorwaarden daarbij zijn dat de koper de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen of winstbewijzen geschonken heeft gekregen, dat de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen, en dat aandelen zijn vervreemd die ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken.

4.2. Uitstel van betaling wordt alleen verleend indien de echtgenoot, de partner of het kind de overdrachtsprijs schuldig is gebleven of de aandelen of winstbewijzen geschonken heeft gekregen. Dit betreft gevallen waarin de overdragende belastingplichtige ter zake van de vervreemding niet aanstonds de middelen ontvangt om de verschuldigde belasting te voldoen of deze middelen zelfs in het geheel niet zal ontvangen.

4.3. Belanghebbenden betogen dat er van een betaling aan hen in het geheel geen sprake is en dat om die reden uitstel dient te worden verleend. Het Hof verwerpt dit betoog, nu vaststaat dat een derde deel van de koopsom aan belanghebbenden is voldaan door storting van dit bedrag op een derdenrekening van de notaris.

4.4. Zoals door belanghebbendes gemachtigde ter zitting is erkend, zijn de belastingaanslagen betaald.

4.5. Het Hof is van oordeel dat, nu belanghebbenden de belastingaanslagen hebben betaald, de belastingschulden zijn tenietgegaan zodat de vraag, of voor de belastingaanslagen uitstel van betaling kan worden verleend, niet relevant meer is.

4.6. In de opvatting van belanghebbenden is het belang van de hoger beroepen, indien het Hof tot het oordeel zou komen dat

de uitstelfaciliteiten terecht zijn geweigerd, alsdan gelegen in het renteverlies dat zij hebben geleden doordat zij de belastingaanslagen onmiddellijk hebben betaald. Belanghebbenden berekenen dit renteverlies op € 8.945.

4.7. Naar het oordeel van het Hof kunnen belanghebbenden echter niet worden gecompenseerd voor dit renteverlies. De Invorderingswet 1990 voorziet niet in de mogelijkheid tot vergoeding van het mogelijke rentenadeel dat een belastingschuldige lijdt indien deze belastingschuldige een hem opgelegde aanslag onmiddellijk betaalt, in plaats van de daartoe bestemde gelden eerst elders te beleggen.

Slotsom

4.8. Gelet op al het vorenoverwogene dienen de hoger beroepen ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart de hoger beroepen ongegrond en

- bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 9 maart 2012 door M. van Dun, voorzitter, T.A. Gladpootjes en A.O. Lubbers, leden, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.