Home

Hoge Raad, 07-12-2012, BY5288, 12/02062

Hoge Raad, 07-12-2012, BY5288, 12/02062

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 december 2012
Datum publicatie
7 december 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY5288
Formele relaties
Zaaknummer
12/02062

Inhoudsindicatie

Artikel 25, lid 9, Iw 1990. Geen uitstel van betaling bij gedeeltelijke betaling van de overdrachtsprijs.

Uitspraak

7 december 2012

Nr. 12/02062

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X en X-Y te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2012, nrs. 11/00356 en 11/00380, betreffende op de voet van artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 gegeven beschikkingen inzake uitstel van betaling.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij voor bezwaar vatbare beschikkingen heeft de Ontvanger de verzoeken van belanghebbenden om toepassing van de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 9, van de Invorderingswet 1990 afgewezen, welke beschikkingen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Ontvanger zijn gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nrs. AWB 10/3500 en AWB 10/3501) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbenden hebben op 18 december 2008 ieder 50 percent van de aandelen van A B.V. overgedragen aan hun zoon B (hierna: de zoon) voor een koopsom van € 394.725. De zoon heeft van de koopsom een bedrag van € 131.575 voldaan door storting op een derdenrekening van een notaris. Verder is van de koopsom een gedeelte groot € 131.575 schuldig gebleven en is een even groot gedeelte door belanghebbenden aan de zoon geschonken. Belanghebbenden waren van plan om het op de derdenrekening gestorte bedrag te schenken aan hun andere kinderen.

3.1.2. Bij brief van 22 februari 2010 hebben belanghebbenden met een beroep op artikel 25, lid 9, Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) verzocht om uitstel van betaling voor de aan hen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting voor het jaar 2008. De Ontvanger heeft de verzoeken van belanghebbenden bij beschikkingen van 1 april 2010 afgewezen.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 9, IW 1990 terecht is geweigerd.

3.3. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe onder meer overwogen dat alleen uitstel van betaling wordt verleend indien de overdragende belastingplichtige ter zake van de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen niet aanstonds de middelen ontvangt om de verschuldigde belasting te voldoen of deze middelen in het geheel niet zal ontvangen.

3.4.1. Het eerste middel richt zich tegen dit oordeel.

3.4.2. Op grond van artikel 25, lid 9, IW 1990 wordt onder bepaalde voorwaarden voor ten hoogste tien jaar uitstel van betaling verleend voor belastingaanslagen, voor zover in die aanslagen inkomstenbelasting is begrepen ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen. Een voorwaarde voor toepassing van deze regeling is dat de overdrachtsprijs schuldig is gebleven of de aandelen of winstbewijzen zijn geschonken. Anders dan het achttiende lid van artikel 25 IW 1990, kent het negende lid van dit artikel geen regeling op grond waarvan gedeeltelijk uitstel van betaling kan worden verleend indien de overdrachtsprijs gedeeltelijk schuldig is gebleven.

3.4.3. Gelet op de hiervoor in 3.1.1 genoemde omstandigheden wordt in dit geval niet voldaan aan de hiervoor in 3.4.2 bedoelde voorwaarde. De zoon heeft immers een derde gedeelte van de koopsom voldaan. Het eerste middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

3.4.4. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.