Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2012, BW9018, 10-00691

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2012, BW9018, 10-00691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2012
Datum publicatie
21 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9018
Formele relaties
Zaaknummer
10-00691

Inhoudsindicatie

In geschil is o.m. of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van het taxatierapport.

Hof: Vast staat dat de opdracht voor het rapport afkomstig is van X-WOZ Specialisten te Y en dat de opdrachtgever ten tijde van de opdracht, op 1 februari 2010, gelieerd was aan Z-Makelaardij B.V.. Tevens staat vast dat het rapport is gedagtekend 2 februari 2010.

Uit de tekst van het rapport en hetgeen bij het getuigenverhoor door getuige A is verklaard, leidt het Hof af, dat het rapport een bureautaxatie betreft, waarvoor opname ter plekke niet heeft plaatsgevonden en dat de twee objecten, die in het rapport als vergelijkingsobjecten zijn opgenomen, zijn ontleend aan de NVM database (midas.nvm.nl).

Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat het rapport niet kan worden aangemerkt als door een specifiek ter zake deskundige te zijn opgesteld en dat het rapport niet meer is dan een ondersteunende partijproductie. De kosten van het rapport moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende voor de bezwaarfase toegekende forfaitaire kostenvergoeding.

Voor een afzonderlijke vergoeding van de kosten van het rapport is geen plaats.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00691

Schriftelijke uitspraak op het

hoger beroep van de heer X te Y,

hierna: belanghebbende,

en op het

incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 augustus 2010, nummer AWB 10/1118, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet Woz) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 29 te Y (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingjaar 2009 vastgesteld op € 184.000, met als waardepeildatum 1 januari 2008. Bij het nemen van voormelde beschikking (hierna: de beschikking) zijn tevens aanslagen onroerende zaakbelastingen 2009 opgelegd.

1.2. Na tegen de beschikking gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak de bij de beschikking vastgestelde waarde nader vastgesteld op € 169.000. Daarbij is belanghebbende een forfaitaire kostenvergoeding toegekend wegens kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, op het punt van het niet verlenen van een vergoeding voor kosten van taxatie, in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 41.

1.4. Bij mondelinge uitspraak van 4 augustus 2010 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de Heffingsambtenaar inzake de kosten in bezwaar vernietigd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep heeft moeten maken en die kosten vastgesteld op een bedrag van in totaal € 930 alsmede de Heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij brief van 23 september 2010, daags daarna bij het Hof binnengekomen, hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een griffierecht geheven van € 111. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft de Heffingsambtenaar tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór na te melden zitting nadere stukken ingediend: de Heffingsambtenaar een faxbericht d.d. 7 april 2011 met bijlagen, vormende een aanvulling van de gronden van het incidenteel hoger beroep, en belanghebbende, in reactie op de stukken van de Heffingsambtenaar, een op 14 april 2011 bij het Hof binnengekomen brief d.d. 12 april 2011 met bijlagen. Het Hof heeft de stukken van belanghebbende, in verband met het niet in acht nemen van de tien-dagen termijn, als pleitnota met bijlagen voor de in 1.7 vermelde zitting aangemerkt.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is verschenen en gehoord mevrouw B van C te D, als gemachtigde van belanghebbende. Namens de Heffingsambtenaar is verschenen en gehoord de heer E.

1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een aanvullende pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Die pleitnota is voorzien van een onderzoeksrapport van F met bijlagen en een nota. De Heffingsambtenaar heeft geen bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de bij de aanvullende pleitnota behorende stukken.

1.9. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft het Hof de zaak aangehouden voor een inlichtingencomparitie met getuigenverhoor. Als raadsheer-commissaris heeft het Hof uit zijn midden aangewezen de heer Van Muijen voornoemd. De zitting van de raadsheer-commissaris heeft plaatsgevonden op 18 juli 2011 te 's-Hertogenbosch.

1.10. Ter zitting van de raadsheer-commissaris zijn verschenen en gehoord de heer G, advocaat te H, als gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van mevrouw B voornoemd, en namens de Heffingsambtenaar de heer E voornoemd. Als getuigen zijn verschenen en gehoord de heer J, K-makelaar, alsmede, op verzoek van belanghebbende, de heer L, directeur van M B.V..

1.11. Van het verstrekken van inlichtingen en van de afgelegde getuigenverklaringen is een proces-verbaal opgemaakt. Afschriften van het proces-verbaal van inlichtingen en van de afgelegde getuigenverklaringen zijn op 26 juli 2011 respectievelijk 27 juli 2011 aan partijen gezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld ieder afzonderlijk schriftelijk op voormelde stukken te reageren, vervolgens op elkaars reacties in te gaan en daarna een reactie in te zenden.

1.12. De Heffingsambtenaar heeft nader schriftelijk gereageerd, van belanghebbende is geen nadere reactie binnengekomen. Bij brief van 25 januari 2012 heeft de voorzitter partijen medegedeeld dat het Hof het onderzoek in de onderhavige procedure sluit. Partijen is in de brief een schriftelijk uitspraak aangekondigd op een termijn van zes weken. Het Hof heeft partijen nader bij brief van 22 mei 2012 geïnformeerd, dat de uitspraak is verdaagd en dat het streven erop is gericht binnen zes weken na 14 mei 2012 schriftelijk uitspraak te doen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. In de uitspraak op het bezwaarschrift is de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2008 verminderd en nader vastgesteld op € 169.000.

2.2. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een kostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht en met inachtneming van wegingsfactor 1 (gemiddeld).

2.3. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende tevens verzocht om vergoeding van een bedrag van € 327,25, ter zake van taxatiekosten. Die kosten betreffen een taxatierapport van M B.V. (hierna: het rapport). In het bedrag van € 327,25 is € 52,25 BTW (19%) begrepen.

2.4. In het rapport is de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2008 en naar de situatiedatum 1 januari 2009 bepaald op € 169.000. Als naam van de taxateur is in het rapport "J" vermeld. Het rapport is gedagtekend 2 februari 2010 en voorzien van een handtekening. Opdrachtgever was C te D, de opdracht is op 1 februari 2010 uitgegaan. De opdrachtgever was ten tijde van het verlenen van de opdracht gelieerd aan M B.V..

2.5. In het rapport zijn twee objecten als vergelijkingsobject vermeld, te weten het object A-straat 21 te Y, op 27 december 2007 verkocht voor € 161.000, en het object A-straat 25 te Y, op 18 april 2008 verkocht voor

€ 175.000.

2.6. In de uitspraak op bezwaar is belanghebbende een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 218. Daarbij is geheel aan het in 2.2 vermelde verzoek van belanghebbende tegemoetgekomen. Het in 2.3 vermelde verzoek van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar niet ingewilligd.

2.7. Na ingesteld beroep heeft de Rechtbank, onder gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beslissing van de Heffingsambtenaar inzake de kosten van het bezwaar, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep heeft moeten maken en die kosten vastgesteld op een bedrag van in totaal € 930.

Dat bedrag bestaat uit kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (€ 218), kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep {2 punten à 437 x 0,5 (wegingsfactor licht) =} € 437 en uit taxatiekosten in bezwaar (€ 275). Aldus heeft de Rechtbank niet de gefactureerde BTW ad € 52,25 gerekend.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is in de onderhavige zaak in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Ter zake van het hoger beroep van belanghebbende:

A. Heeft de Rechtbank bij de berekening van de totale proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep terecht

de in verband met het rapport gefactureerde BTW niet gerekend?

B. Had de Rechtbank bij de berekening van de voor de beroepsfase in aanmerking te nemen kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand de wegingsfactor 1 (factor gemiddeld gewicht) moeten toepassen, zoals de Heffingsambtenaar voor de bezwaarfase heeft gedaan?

- Ter zake van het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar, mede gelet op de aanvulling van de gronden:

C. Komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de kosten van het taxatierapport?

Zo ja,

D: Had de Rechtbank die vergoeding kunnen berekenen op het door belanghebbende geclaimde bedrag?

E. Had de Rechtbank bij de berekening van de voor de beroepsfase in aanmerking te nemen kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand de wegingsfactor 0,25 (factor zeer licht) moeten toepassen?

Belanghebbende beantwoordt vraag A ontkennend, de vragen B, C en D bevestigend en vraag E ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting van 19 april 2011 zijn geen andere gronden aangevoerd.

3.3.1. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vaststelling van de vergoeding van de kosten voor het rapport op € 327,25 (inclusief BTW) en tot toepassing van wegingsfactor 1 (factor gemiddeld gewicht) bij de berekening van de voor de beroepsfase in aanmerking te nemen kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Inzake het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar concludeert belanghebbende, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring.

3.3.2. De Heffingsambtenaar concludeert in zijn incidenteel hoger beroep, naar het Hof begrijpt, primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Het Hof begrijpt dat de Heffingsambtenaar, voor het geval moet worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake van het rapport wèl een vergoeding toekomt, subsidiair concludeert dat die moet worden beperkt tot € 236,81 (inclusief BTW), dan wel, meer subsidiair, tot

€ 275. Bij de berekening van de vergoeding voor de in de beroepsfase verleende rechtsbijstand is de Heffingsambtenaar van oordeel dat wegingsfactor 0,25 (zeer licht) moet worden toegepast.

Inzake het hoger beroep van belanghebbende concludeert de Heffingsambtenaar, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring.

4. De gronden voor de beslissing

4.1. Het Hof zal eerst de vraag behandelen of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van het taxatierapport (vraag C).

4.2. Vast staat dat de opdracht voor het rapport afkomstig is van C te D en dat de opdrachtgever ten tijde van de opdracht, op 1 februari 2010, gelieerd was aan M B.V.. Tevens staat vast dat het rapport is gedagtekend 2 februari 2010.

Uit de tekst van het rapport en hetgeen bij het getuigenverhoor door J is verklaard, leidt het Hof af, dat het rapport een bureautaxatie betreft, waarvoor opname ter plekke niet heeft plaatsgevonden en dat de twee objecten, die in het rapport als vergelijkingsobjecten zijn opgenomen, zijn ontleend aan de K database (midas.K.nl).

4.3. Gelet op de in 4.2 geschetste omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat het rapport niet kan worden aangemerkt als door een specifiek ter zake deskundige te zijn opgesteld en dat het rapport niet meer is dan een ondersteunende partijproductie. De kosten van het rapport moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de in 2.6 vermelde, door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende voor de bezwaarfase toegekende forfaitaire kostenvergoeding.

Voor een afzonderlijke vergoeding van de kosten van het rapport is geen plaats. Het incidenteel hoger beroep ter zake is gegrond.

4.4.Belanghebbende is, voor zover nog van belang, alleen op het punt van de door de Heffingsambtenaar niet toegekende vergoeding voor de kosten van het rapport in beroep gekomen. Nu voor een afzonderlijke vergoeding van de kosten van het rapport geen plaats is, is het beroep ongegrond. De beslissingen van de Rechtbank inzake het griffierecht en de voor de beroepsfase uitgesproken (proces)kostenveroordeling komen in verband hiermee te vervallen. Het beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard. De uitspraak op bezwaar, waarin de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2008 nader is vastgesteld op € 169.000 en waarbij het in 2.3 vermelde verzoek niet werd ingewilligd, moet worden bevestigd. De vragen A, B, D en E onder 3.1 behoeven geen beantwoording meer.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

6. Proceskosten

Het hoger beroep is ongegrond en het incidenteel hoger beroep is gegrond. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond,

- verklaart het incidenteel hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond en

- bevestigt de uitspraak op bezwaar.

Aldus gedaan op 15 juni 2012 door G.J. van Muijen, voorzitter, M. van Dun en J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.