Home

Rechtbank Breda, 04-08-2010, BN7847, 10/1118

Rechtbank Breda, 04-08-2010, BN7847, 10/1118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
4 augustus 2010
Datum publicatie
21 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN7847
Formele relaties
Zaaknummer
10/1118

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1118

Uitspraakdatum: 4 augustus 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden beslissing

De beslissing van verweerder van 2 maart 2010 op het verzoek om vergoeding van de kosten, die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning), bij welke uitspraak aan belanghebbende wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een vergoeding is toegekend van € 218.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord [naam], alsmede, namens verweerder, [naam].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de beslissing van verweerder inzake de proceskosten;

-veroordeelt verweerder in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep heeft moeten maken en stelt deze kosten vast op een bedrag van in totaal € 930;

-gelast dat verweerder aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft de woning op 3 februari 2009 gekocht voor een bedrag van € 172.500.

2.2.Naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 26 van de Wet WOZ heeft verweerder bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning vastgesteld op € 184.000 per 1 januari 2008 (de waardepeildatum). De beschikking is gedagtekend 2 februari 2010 en geldt voor het kalenderjaar 2009.

2.3.Voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de beschikking heeft belanghebbende zich gewend tot WOZ-specialisten te Tilburg en heeft hij [naam] voornoemd daartoe machtiging verleend. Alvorens bezwaar te maken heeft de gemachtigde opdracht gegeven aan taxateur [naam] de waarde van de woning te taxeren. Van de taxatie is een rapport gemaakt, gedateerd 2 februari 2010. Blijkens het rapport heeft de taxateur de waarde van de woning geschat op € 169.000 per de waardepeildatum. In het rapport zijn ter staving van zijn taxatie gegevens omtrent de verkoop van twee andere woningen opgenomen.

2.4.Bij brief van 8 februari 2010 heeft de gemachtigde vervolgens gemotiveerd bezwaar gemaakt bij verweerder. Daarbij is het taxatierapport als bijlage gevoegd. In het bezwaarschrift is verzocht op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een proceskostenvergoeding van één punt toe te kennen en tevens de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 327,25 (inclusief BTW) te vergoeden.

2.5.Op 23 februari 2010 is de woning door een taxateur van de gemeente Rucphen bezocht en in aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde opgenomen. Dit heeft erin geresulteerd dat verweerder bij de uitspraak op het bezwaar de waarde van de woning nader heeft vastgesteld op € 169.000, waarmee geheel aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft verweerder een proceskostenvergoeding toegekend van € 218 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, doch geen gevolg gegeven aan het verzoek tot vergoeding van de taxatiekosten.

2.6.Na de verzending van de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde verweerder opnieuw verzocht de taxatiekosten te vergoeden. Op 4 maart 2010 is hierop geantwoord dat de toegekende vergoeding overeenstemt met het door het college van Burgemeester en wethouders vastgestelde beleid inzake het toekennen van proceskostenvergoedingen.

2.7.In beroep is in geschil of belanghebbende terecht aanspraak maakt op een vergoeding van proceskosten in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wegens de met het taxatierapport gemoeide kosten. Verweerder bestrijdt dit en stelt zich op het standpunt dat de taxatiekosten niet op belanghebbende drukken, omdat de gemachtigde volgens de informatie op de website van WOZ-specialisten haar diensten kostenneutraal aanbiedt.

2.8.Voorts heeft verweerder subsidiair en meer subsidiair gesteld dat geen sprake is van redelijkerwijs gemaakte kosten, althans dat het beloop van de vergoeding moet worden beperkt tot € 40,61 per uur, althans in overeenstemming moet zijn met het in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vermelde maximale uurtarief.

2.9.De gemachtigde heeft belanghebbende op 9 juli 2010 ter zake van het taxatierapport een factuur gestuurd ten bedrage van € 327,25 (€ 275 plus 19% BTW). Volgens de toelichting die de gemachtigde hierop in zijn brief van dezelfde datum aan de rechtbank heeft gegeven, heeft de taxateur 3,5 uren aan het rapport besteed.

2.10.Met deze factuur acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ter zake van de taxatiekosten een honorarium verschuldigd is geworden ten bedrag van € 327,25 inclusief BTW. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat deze factuur nog niet is betaald omdat deze pas betaald moet worden zodra de gemeente te dier zake aan belanghebbende een vergoeding zal hebben betaald. Indien het door de gemeente te betalen bedrag lager is dan het bedrag van de factuur, hoeft het verschil door belanghebbende niet te worden voldaan. Dit laatste houdt verband met de afspraak tussen de gemachtigde en belanghebbende dat de laatstgenoemde voor de dienstverlening door de gemachtigde geen hoger bedrag verschuldigd zal worden dan het bedrag dat door de gemeente als proceskosten wordt vergoed.

2.11.Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze afspraak (door partijen geduid als "no-cure-no-pay") niet in dat belanghebbende geen kosten maakt of zal maken als bedoeld in de artikelen 8:15 en 8:75 van de Awb. Uit de factuur blijkt dat de gemachtigde een geldvordering op belanghebbende heeft. Dat het beloop daarvan nog kan wijzigen, noch dat belanghebbende mag wachten met de betaling houdt in dat de kosten die (eventueel na vermindering) aan de gemachtigde verschuldigd blijven niet op belanghebbende drukken.

2.12.Verweerder heeft gesteld dat het taxatierapport kwaliteit ontbeert omdat de daarin vermelde referentieverkopen hebben plaatsgevonden onder een kettingbeding en dat een taxatierapport overbodig was omdat ook zonder dat voldoende argumenten aanwezig waren om te constateren dat de waarde van de woning bij de primaire beschikking te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt hiertegenover dat het taxatierapport wel degelijk toegevoegde waarde had om tot een juiste hertaxatie door de gemeente te komen.

2.13.Hieromtrent is de rechtbank van oordeel dat vantevoren niet is in te schatten hoe de in een bezwaarschrift gestelde feiten en gebezigde argumenten door verweerder zullen worden gewaardeerd en dat het doen opstellen en meezenden van een door een onafhankelijke taxateur opgesteld taxatierapport niet als voorbarig kan worden aangemerkt. Mede in aanmerking genomen dat het taxatierapport een gedegen indruk wekt en dat daarin een waarde is genoemd die door verweerder is gevolgd, zij het wellicht geheel of gedeeltelijk op andere gronden, kan niet gezegd worden dat een en ander meebrengt dat geen sprake is van redelijkerwijs in verband met het bezwaar gemaakte kosten.

2.14.Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende terecht aanspraak maakt op vergoeding van kosten in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit. De aan het taxatierapport bestede tijd van 3,5 uren komt de rechtbank niet onredelijk voor. Op grond van het bepaalde in de artikel 8, eerste lid, onderdeel c, artikel 9, eerste lid, en artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, bedraagt de vergoeding ten hoogste (3,5 x € 81,23 is) € 284,31, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting. Dit betekent dat de gemaakte taxatiekosten geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Voor een matiging tot € 40,61 per uur als door verweerder wordt voorgestaan, ziet de rechtbank geen aanleiding.

2.15.Nu het beroep slaagt, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door belanghebbende in verband met het bezwaar en het beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit en de daarbij behorende bijlage, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar (naar niet in geschil is: € 218) en in beroep {2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)} plus € 275 voor de taxatiekosten in bezwaar, vast op in totaal € 930. Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig.

2.16.Voorts dient het voor de behandeling van de zaak gestorte griffierecht van € 41 aan belanghebbende te worden vergoed.

Aldus gedaan door mr. R.W. Otto, rechter, en door deze en mr. M.P.J. Tillie, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 augustus 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.