Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2012, BX0070, 11-00749

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2012, BX0070, 11-00749

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
2 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0070
Formele relaties
Zaaknummer
11-00749

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende, X BV, is bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2009 een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens te late indiening van de aangifte. De Inspecteur heeft de boete na bezwaar gehandhaafd.

De Rechtbank heeft de boete verlaagd tot € 500, overwegende dat het weliswaar niet onredelijk is dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de IB en voor de Vpb, doch dat de onderneming van belanghebbende in feite een eenmansbedrijf is van de dga en dat een verzuimboete van € 2.460 dan disproportioneel hoog is in vergelijking met boeten die in vergelijkbare gevallen in de inkomstenbelasting worden opgelegd. Voorts heeft de Rechtbank meegewogen dat sprake was van het eerste boekjaar van belanghebbende dus is er geen sprake van recidive.

De Inspecteur stelt in hoger beroep dat de Rechtbank ten onrechte de vermindering van de verzuimboete onderbouwt met een beroep op een algemene verwerping van het door de Inspecteur gehanteerde verschil in behandeling van IB- en Vpb-plichtigen.

Het Hof stelt voorop dat de Rechtbank, anders dan de Inspecteur stelt, het niet onredelijk heeft geacht dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de IB en voor de Vpb. Vervolgens heeft de Rechtbank terecht de vraag beantwoord of de hier opgelegde verzuimboete van € 2.460, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, passend en geboden is.

Belanghebbende doet, in hoger beroep, beroep op de avas. Zij stelt, dat zij een professioneel belasting/accountantsbureau ter hand heeft genomen om haar fiscale zaken te behartigen en dat zij er vanuit is gegaan, dat deze professionele gemachtigde voor haar uitstel voor de indiening van de aangifte heeft gedaan. Zij stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat de gemachtigde haar belangen goed had behartigd. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende haar gemachtigde niet voor voldoende deskundig mocht houden en aan diens zorgvuldige taakvervulling behoorde te twijfelen.

Belanghebbende heeft alle in redelijkheid te verlangen zorg betracht om de aangifte tijdig te doen en hoefde niet verder toe te zien op de werkzaamheden van haar gemachtigde dan zij heeft gedaan (vgl. Hoge Raad 12 februari 2009, nr. 07/12891, BNB 2009/114 en 15 mei 2009, nr. 08/01277, BNB 2009/170). Belanghebbendes beroep op avas slaagt, boete wordt vernietigd.

Hoger beroep van de Inspecteur ongegrond, incidenteel hoger beroep belanghebbende gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00749

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,

hierna: de Inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

X B.V., gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 oktober 2011, nummer AWB 11/2595, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen verzuimboete.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 64.210, alsmede bij beschikking een verzuimboete van

€ 2.460 (hierna ook: de boete).

De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd tot € 500.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 9 mei 2012 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is een beheermaatschappij. Zij is aandeelhouder van een dochtervennootschap, waarin een technische onderneming wordt geëxploiteerd. De onderneming was in 2009 een eenmansbedrijf van de directeur/groot-aandeelhouder (hierna: dga). Het jaar 2009 was het eerste boekjaar van belanghebbende.

2.2. Op 1 april 2010 is belanghebbende uitgenodigd om de aangifte vennootschapsbelasting 2009 (hierna ook: de aangifte Vpb) te doen vóór 1 juni 2010. Belanghebbende heeft voor haar fiscale aangelegenheden (het kantoor van) de gemachtigde ingeschakeld.

2.3. De gemachtigde vraagt jaarlijks voor honderden aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting uitstel bij de Belastingdienst. Ook voor het jaar 2009 vroeg de gemachtigde voor zijn klanten, inclusief belanghebbende, om uitstel. Dit verzoek om uitstel (hierna ook: het verzoek) heeft de gemachtigde niet digitaal ingediend, maar "op papier". Daarvoor heeft hij gebruik gemaakt van de te downloaden modelformulieren van de Belastingdienst. De formulieren dienden te worden voorzien van een uniek nummer. Omdat de gemachtigde op de formulieren met pen dit unieke nummer had ingevuld, weigerde de Belastingdienst het verzoek in behandeling te nemen en stuurde alle formulieren terug naar de gemachtigde met de mededeling, dat het verzoek opnieuw moet worden gedaan.

2.4. De gemachtigde heeft in verband met de termijnen versneld alle gegevens van zijn klanten opnieuw met computer ingevuld en ingestuurd (tweede verzoek om uitstel), echter de gegevens van belanghebbende heeft de gemachtigde toen in de snelheid per abuis in dit verzoek niet opgenomen. Bij een andere klant van de gemachtigde, eveneens een B.V., is in het tweede verzoek om uitstel per abuis het hokje "IB" aangekruist in plaats van "Vpb" waardoor - naar later is gebleken - ook voor deze klant het uitstel niet is verleend. Van honderden klanten van de gemachtigde is derhalve in twee gevallen als gevolg van de beschreven fouten het uitstel niet verleend. Van deze gang van zaken was belanghebbende niet op de hoogte. Zij ging er vanuit dat voor haar aangifte vennootschapsbelasting 2009 uitstel was gevraagd en verleend.

2.5. De Belastingdienst heeft met dagtekening 6 juli 2010 belanghebbende een herinnering gestuurd, waarin hij belanghebbende er op wijst, dat zij vóór 1 juni 2010 aangifte moest doen, dat zij dit nog niet had gedaan en dat zij alsnog tot 20 juli 2010 de gelegenheid krijgt om de aangifte te doen. Belanghebbende heeft de herinnering doorgestuurd aan haar gemachtigde.

2.6. Met dagtekening 13 september 2010 is naar belanghebbende een aanmaning verzonden met als reactiedatum 27 september 2010. Belanghebbende heeft ook de aanmaning doorgestuurd aan haar gemachtigde.

2.7. De aangifte Vpb is uiteindelijk op 5 oktober 2010, derhalve 6 werkdagen na 27 september 2010, digitaal door de gemachtigde ingediend.

2.8. Met dagtekening 8 januari 2011 heeft de Inspecteur de aanslag conform de aangifte opgelegd. Bij de aanslag is de verzuimboete van € 2.460 vastgesteld wegens niet tijdig indienen van de aangifte.

2.9. Belanghebbendes gemachtigde komt tijdig in bezwaar tegen de verzuimboete. Hij verzoekt, onder verwijzing naar de gang van zaken bij het aanvragen van het uitstel en het feit dat belanghebbende niet eerder in verzuim is geweest, de verzuimboete te matigen en vast te stellen op € 113. Hij wijst daarbij op een casus van een collega ressorterend onder de eenheid Belastingdienst Leiden. Tevens verzoekt de gemachtigde om te worden gehoord indien niet tegemoet gekomen wordt aan het bezwaar.

2.10. Op 2 maart 2011 stuurt de Inspecteur aan de gemachtigde een mededeling dat hij voornemens is om het bezwaar af te wijzen. In de mededeling staat vermeld:

"U hebt het recht om te worden gehoord. Gelet op de bepalingen in artikel 7:3 Algemene wet Bestuursrecht verzoek ik mij te informeren of u van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken."

Op de brief van 2 maart 2011 wordt niet gereageerd. De Inspecteur heeft ook zelf geen contact meer opgenomen met de gemachtigde en doet op 29 maart 2011 uitspraak, waarbij het bezwaar wordt afgewezen. De verzuimboete is gehandhaafd op

€ 2.460.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur, gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep van belanghebbende, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur, en, primair, tot vernietiging van de verzuimboete wegens afwezigheid van alle schuld (avas), en, subsidiair, tot verdere matiging van de verzuimboete.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep van belanghebbende, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en tot matiging van de boete tot € 1.230.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. De Rechtbank heeft overwogen:

"2.5. De rechtbank acht het niet onredelijk dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de inkomsten- en de vennootschapsbelasting. Het drijven van de onderneming in de vorm van een BV of NV heeft immers administratieve gevolgen. Zo dient de BV/NV notarieel te worden opgericht en moeten de jaarstukken worden gepubliceerd. Ook zullen BV's en NV's in het algemeen personeel hebben en derhalve administratieve verplichtingen hebben voor de loonbelasting en sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de situatie van eenmanszaken in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zal er bij een BV of NV dan ook in het algemeen sprake zijn van een andere - betere - administratieve organisatie dan bij een ondernemer in de inkomstenbelasting en mogen aan de administratieve organisatie ook hogere eisen worden gesteld. Dit rechtvaardigt in beginsel een verschil in de hoogte van de verzuimboete bij het niet voldoen aan administratieve verplichtingen zoals het (tijdig) doen van aangiften."

"2.6. De vraag die vervolgens voorligt, is of de aan belanghebbende opgelegde boete van € 2.460 passend en geboden is. De rechtbank dient immers te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een zo hoge verzuimboete heeft opgelegd (Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 40601, BNB 2005/293)."

"2.7. De onderneming van belanghebbende is in feite een eenmansbedrijf van de dga. Buiten het onder 2.5 overwogene, ziet de rechtbank in zoverre geen significant verschil tussen belanghebbende en een eenmanszaak in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is een verzuimboete van € 2.460 dan disproportioneel hoog in vergelijking met boeten die in vergelijkbare gevallen in de inkomstenbelasting worden opgelegd. Voorts is 2009 het eerste boekjaar van belanghebbende en is er dus geen sprake van recidive. Op grond van dit een en ander, in onderling verband bezien, acht de rechtbank een boete van € 500 passend en geboden."

4.2. De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld moeite te hebben met rechtsoverweging 2.7 van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur stelt dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd (tot - in onderhavig jaar 2010 - maximaal het bedrag van

€ 4.920) om zo de bereidheid van belastingplichtigen te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen en verwijst daarvoor naar de kamerstukken 32 128, nr. 3, blz. 33-35. In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat de verzuimboete voor de inkomstenbelasting (hierna ook: de IB) in beginsel op 20% van het wettelijk maximum zal worden gesteld en de verzuimboete voor de vennootschapsbelasting op 50% van het wettelijk maximum. Dit onderscheid is uiteindelijk verwoord in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 24 december 2009, Stcr. 20226 (hierna: het BBBB). De Algemene wet inzake rijksbelastingen noemt in artikel 67a, lid 1, alleen het maximum van € 4.920. De Inspecteur stelt dat hoewel het BBBB het beleid van de Belastingdienst verwoordt, het onderscheid tussen de IB- en Vpb-plichtigen wel degelijk bij de parlementaire behandeling aan bod is gekomen en de wetgever het verschil in behandeling van IB- en Vpb-plichtigen bewust heeft gewild.

De Inspecteur stelt dat de Rechtbank ten onrechte de vermindering van de verzuimboete onderbouwt met een beroep op een algemene verwerping van het door de Inspecteur gehanteerde verschil in behandeling van IB- en Vpb-plichtigen.

4.3. Het Hof stelt voorop, dat de Rechtbank in rechtsoverweging 2.5 van haar uitspraak gemotiveerd heeft aangegeven het niet onredelijk te achten dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de IB en voor de Vpb. Vervolgens overweegt de Rechtbank echter onder 2.6 van haar uitspraak, naar het oordeel van het Hof terecht, dat de vraag moet worden beantwoord of de opgelegde verzuimboete van € 2.460 passend en geboden is. Immers de rechter dient de boete op te leggen die hij passend en geboden acht. Ook de Inspecteur dient te beoordelen, ook al schrijft een beleidsregel het opleggen van een boete voor, of oplegging daarvan in een concreet geval niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige rechtsbeginselen, waaronder het proportionaliteitsbeginsel en het beginsel "geen straf zonder schuld" (avas).

4.4. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in rechtsoverweging 2.7 de hierboven aangegeven toetsing ook gemaakt en daarbij naast het feit, dat belanghebbende in wezen een eenmansbedrijf is, ook betrokken het feit, dat het hier het eerste boekjaar van belanghebbende betreft, dus geen sprake is van recidive, en op grond van dit een en ander in onderling verband bezien, de boete van € 500 passend en geboden geacht. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank derhalve niet, zoals de Inspecteur stelt, het door de Inspecteur, althans door het BBBB, op basis van de parlementaire geschiedenis gehanteerde verschil in behandeling van IB- en Vpb-plichtigen, in het algemeen verworpen. De Rechtbank heeft slechts zelfstandig beoordeeld of, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, de boete passend en geboden is.

Ook de Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard gronden aanwezig te achten om de opgelegde verzuimboete alsnog te matigen tot € 1.230: eerste verzuim en het feit dat de aangifte slechts 6 dagen na de termijn gesteld in de aanmaning is ingediend.

4.5. Wat er ook zij van de hierboven aangehaalde rechtsoverwegingen van de Rechtbank, het Hof benadrukt nogmaals, dat de rechter zelfstandig dient te beoordelen of de verzuimboete in de gegeven omstandigheden terecht is opgelegd. Daarbij dient hij naast de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook de algemene rechtsbeginselen te betrekken.

4.6. Belanghebbende doet, in hoger beroep, beroep op een van die algemene rechtsbeginselen: de avas. Zij stelt daartoe, naar het Hof verstaat, dat zij een professioneel belasting/ accountantsbureau ter hand heeft genomen om haar fiscale zaken te behartigen en dat zij er vanuit is gegaan, dat deze professionele gemachtigde voor haar uitstel voor de indiening van de aangifte heeft gedaan. Zij stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat de gemachtigde haar belangen goed had behartigd. De Inspecteur heeft gesteld dat het beroep op avas niet gehonoreerd mag worden. Het Hof begrijpt die stelling van de Inspecteur aldus, dat belanghebbende ondanks de inschakeling van een gemachtigde er zelf op diende toe te zien dat de aangifte tijdig werd gedaan.

4.7. Het Hof volgt de Inspecteur in die stelling niet. Een belastingplichtige kan weliswaar een verzuimboete worden opgelegd, wanneer een door hem ingeschakelde derde een fout maakt, doch voor die boete is naar het oordeel van het Hof geen plaats als die belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende haar gemachtigde niet voor voldoende deskundig mocht houden en aan diens zorgvuldige taakvervulling behoorde te twijfelen.

Naar het oordeel van het Hof kan onder de gegeven omstandigheden, wanneer belanghebbende, om haar fiscale aangelegenheden te behartigen, een professionele gemachtigde heeft ingeschakeld, die zij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling zij niet behoefde te twijfelen, en de herinnering en de aanmaning tot het doen van de aangifte heeft doorgestuurd aan haar gemachtigde, niet worden gezegd dat belanghebbende niet alle in redelijkheid te verlangen zorg heeft betracht om de aangifte tijdig te doen.

Belanghebbende hoefde naar het oordeel van het Hof niet verder toe te zien op de werkzaamheden van haar gemachtigde en mocht volstaan met het doorzenden van de herinnering en de aanmaning aan de gemachtigde (vgl. Hoge Raad 12 februari 2009, nr. 07/12891, BNB 2009/114 en 15 mei 2009, nr. 08/01277, BNB 2009/170). Belanghebbendes beroep op avas slaagt derhalve.

Slotsom

4.8. De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Staat inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Nu het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.11. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 874.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vernietigt de boetebeschikking;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874.

Aldus gedaan op 22 juni 2012 door J. Swinkels, voorzitter, M. van Dun en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.