Rechtbank Breda, 25-10-2011, BU5309, 11/2595
Rechtbank Breda, 25-10-2011, BU5309, 11/2595
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2011
- Datum publicatie
- 22 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5309
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0070, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 11/2595
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende, een houdstermaatschappij, is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting. De rechtbank overweegt dat in beginsel een verschil in hoogte van een verzuimboete voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting gerechtvaardigd is. Nu belanghebbende in feite een eenmansbedrijf van de dga is, acht de rechtbank echter een boete van € 2.460 disproportioneel hoog. Er is tevens geen sprake van recidive, zodat de rechtbank een boete van € 500 passend en geboden acht.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/2595
Uitspraakdatum: 25 oktober 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 29 maart 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboete van € 2.460, vastgesteld bij de aan belanghebbende over het jaar 2009 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [administratiekantoor] te [woonplaats], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de boete tot € 500;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 874;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is een beheermaatschappij. Zij is aandeelhouder van een dochtervennootschap waarin een onderneming wordt geëxploiteerd. De onderneming was in 2009 een eenmansbedrijf van de directeur/groot-aandeelhouder (dga). 2009 was het eerste boekjaar van belanghebbende. Belanghebbende heeft voor haar fiscale aangelegenheden het kantoor van de gemachtigde ingeschakeld. Deze heeft verzuimd om uitstel te vragen voor indiening van de aangifte vennootschapsbelasting. De herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte zijn naar belanghebbende op het adres van de dga gezonden.
2.2.Belanghebbende heeft de aangifte vennootschapsbelasting 2009 te laat ingediend.
Bij de vastgestelde aanslag vennootschapsbelasting 2009 heeft de inspecteur op grond van artikel 67a AWR in verbinding met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 2009 (Stcrt. 2009, nr. 9896, hierna: BBBB) een verzuimboete opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte van € 2.460.
2.3.Partijen zijn het erover eens dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan. In geschil is of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd.
2.4.Ingevolge paragraaf 21 BBBB wordt ter zake van een aangifteverzuim voor aanslagbelastingen een boete opgelegd van € 226. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting. In dat geval bedraagt de verzuimboete 50% van de maximale boete van € 4.920 van artikel 67a AWR, derhalve € 2.460. Volgens belanghebbende kan de rechtsvorm niet bepalend zijn voor de hoogte van de boete en dient te worden aangesloten bij de boete voor een ondernemer in de inkomstenbelasting.
2.5.De rechtbank acht het niet onredelijk dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de inkomsten- en de vennootschapsbelasting. Het drijven van de onderneming in de vorm van een BV of NV heeft immers administratieve gevolgen. Zo dient de BV/NV notarieel te worden opgericht en moeten de jaarstukken worden gepubliceerd. Ook zullen BV’s en NV’s in het algemeen personeel hebben en derhalve administratieve verplichtingen hebben voor de loonbelasting en sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de situatie van eenmanszaken in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zal er bij een BV of NV dan ook in het algemeen sprake zijn van een andere - betere - administratieve organisatie dan bij een ondernemer in de inkomstenbelasting en mogen aan de administratieve organisatie ook hogere eisen worden gesteld. Dit rechtvaardigt in beginsel een verschil in de hoogte van de verzuimboete bij het niet voldoen aan administratieve verplichtingen zoals het (tijdig) doen van aangiften.
2.6.De vraag die vervolgens voorligt, is of de aan belanghebbende opgelegde boete van € 2.460 passend en geboden is. De rechtbank dient immers te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een zo hoge verzuimboete heeft opgelegd (Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 40601, BNB 2005/293).
2.7.De onderneming van belanghebbende is in feite een eenmansbedrijf van de dga. Buiten het onder 2.5 overwogene, ziet de rechtbank in zoverre geen significant verschil tussen belanghebbende en een eenmanszaak in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is een verzuimboete van € 2.460 dan disproportioneel hoog in vergelijking met boeten die in vergelijkbare gevallen in de inkomstenbelasting worden opgelegd. Voorts is 2009 het eerste boekjaar van belanghebbende en is er dus geen sprake van recidive. Op grond van dit een en ander, in onderling verband bezien, acht de rechtbank een boete van € 500 passend en geboden.
2.8.Belanghebbende heeft gesteld dat een inspecteur van de Belastingdienst Leiden de verzuimboete voor een besloten vennootschap heeft verminderd naar € 113. Belanghebbende is daarom van mening dat ook haar boete dient te worden verminderd naar € 113. Voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel waar belanghebbende zich op beroept, gaat het om gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met deze enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is de boete verlaagd tot € 500.
2.10.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 november 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.