Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, BX0728, 11-00582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, BX0728, 11-00582

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juli 2012
Datum publicatie
9 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0728
Formele relaties
Zaaknummer
11-00582

Inhoudsindicatie

Bij ambtshalve vermindering van de aanslag geen vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het Hof oordeelt dat ingeval een bezwaar niet-ontvankelijk is omdat het niet tijdig is ingediend, maar de Inspecteur de aanslag ambtshalve vermindert zodat materieel bezien wel tegemoet wordt gekomen aan het bezwaar, een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase op de voet van artikel 7:15 Awb niet aan de orde is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00582

Uitspraak op het hoger beroep van

X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 juli 2011, nummer AWB 10/5421 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Zuidwest van de rijksbelastingdienst,

hierna (evenals de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst Zuidwest van die dienst, die met ingang van 1 januari 2011 te dezen bevoegd is): de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PH) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.831. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij beschikking een verzuimboete van € 340 opgelegd alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 663. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond en het beroep voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Uit de tot de gedingstukken behorende geautomatiseerd opgemaakte ontvangstbevestiging blijkt dat belanghebbende op 18 mei 2010 aangifte IB/PH over het jaar 2007 heeft gedaan.

2.2. De Inspecteur, in de vooronderstelling verkerend dat belanghebbende geen aangifte zou hebben gedaan en derhalve zonder kennis te hebben genomen van de onder 2.1 vermelde aangifte van belanghebbende, heeft met dagtekening 25 augustus 2010 ambtshalve de aanslag IB/PH over het jaar 2007 opgelegd. Tegelijkertijd is bij beschikking een verzuimboete opgelegd alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

2.3. Na afloop van de bezwaartermijn heeft belanghebbende bij brief van 13 oktober 2010, op dezelfde dag ontvangen door de Inspecteur, bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boetebeschikking. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.4. De Inspecteur heeft blijkens zijn brief aan belanghebbende van 1 november 2010 zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase af te wijzen. Belanghebbende heeft hierop geantwoord bij brief van 17 november 2010, waarin belanghebbende uitgebreid motiveert waarom hem wel een vergoeding van de kosten van het bezwaar moet worden gegeven.

2.5. De aanslag is door de Inspecteur verminderd tot een bedrag overeenkomstig de ingediende aangifte en de verzuimboete is vernietigd. De vermindering van de aanslag is geschied bij een geautomatiseerd opgemaakt geschrift van 13 november 2010 met het opschrift:

'Vermindering inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen'.

Op dit geschrift is onder meer vermeld: het nummer van de aanslag, het jaar 2007 en voorts, voor zover te dezen van belang, het volgende:

'Vermindering

U kunt tegen deze vermindering geen bezwaar maken en niet in beroep gaan. Wel kunt u een schriftelijk verzoek indienen bij uw belastingkantoor om het bedrag van de vermindering te wijzigen. Vermeld altijd de reden van uw verzoek en om welke vermindering het gaat.'

Het geschrift bevat geen beslissing op belanghebbendes verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

2.6. Bij brief van 3 december 2010 bericht de Inspecteur aan belanghebbende onder meer het volgende:

'Beslissing verzoek kostenvergoeding

Slechts op grondslag van een ontvankelijk bezwaarschrift vindt heroverweging van het genomen besluit (de aanslag) plaats. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, wordt het bestreden besluit herroepen en wordt voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit genomen. De door u aangehaalde kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien de heroverweging leidt tot herroeping van het bestreden besluit, als gevolg van onrechtmatigheid welke valt te verwijten aan het desbetreffende bestuursorgaan.

Aangezien uw bezwaarschrift niet werd ingediend binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet, komt uw verzoek niet voor inwilliging in aanmerking. Er bestaat alleen een recht op de bezwaarkostenvergoeding ex art. 7:15, tweede lid, Awb, indien de heroverweging ex art. 7:11 Awb verplicht leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Van een 'herroeping' in deze zin is pas sprake indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit. Uw bezwaar is echter niet ontvankelijk. Het verzoek om kostenvergoeding komt daarom niet voor inwilliging in aanmerking.

Deze beslissing maakt onderdeel uit van de uitspraak op uw bezwaarschrift die u inmiddels heeft ontvangen of binnenkort zult ontvangen.

Uw reactie

Indien u het met deze beslissing niet eens bent, kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift een beroepschrift indienen bij de rechtbank welke op de uitspraak op het bezwaarschrift is vermeld. De dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift is bepalend voor de beroepstermijn als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.'

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of aan belanghebbende een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase moet worden toegekend.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk is.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij tijdens het onderzoek ter zitting hebben aangevoerd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar en toekenning van een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. In artikel 7:15, lid 2 en lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan worden vergoed uitsluitend als (1) daar door belanghebbende om wordt verzocht en (2) het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In artikel 7:15, lid 3 van de Awb is bepaald dat (1) het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar beslist en (2) de Inspecteur op het verzoek beslist bij de uitspraak op het bezwaar.

4.2. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur de aanslag verminderd bij het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010. In dit geschrift is uitdrukkelijk vermeld dat daartegen geen bezwaar of beroep openstaat.

4.3. In het onder 2.6 bedoelde geschrift van 3 december 2010 is vermeld dat die brief onderdeel uitmaakt van de uitspraak op het bezwaarschrift die belanghebbende inmiddels zou hebben ontvangen of binnenkort zou ontvangen.

4.4. Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt, dat het Hof allereerst heeft te beoordelen of er sprake is van een voor beroep vatbare uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de aanslag.

4.5. Het Hof is van oordeel, dat het onder 2.6 bedoelde geschrift van 3 december 2010 door de Inspecteur niet bedoeld is als de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag, omdat het door de Inspecteur wordt aangeduid als een stuk dat onderdeel uitmaakt van de uitspraak op het bezwaarschrift, welke uitspraak belanghebbende inmiddels zou hebben ontvangen of binnenkort zou ontvangen. Voorts wordt voor de beroepstermijn en de vraag bij welke Rechtbank beroep kan worden ingediend verwezen naar de uitspraak op bezwaar.

4.6. Alhoewel in het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010 uitdrukkelijk is vermeld dat geen bezwaar en beroep tegen dat geschrift openstaat - en een rechtsmiddelverwijzing als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb ontbreekt - is het Hof van oordeel, dat dit geschrift aangemerkt moet worden als een voor beroep vatbare uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de aanslag. Gelet ook op de voorgenomen uitspraak op het bezwaar van 1 november 2010 laat de inhoud van het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010 geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur op het tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft beslist, zodat - in weerwil van de door de Inspecteur in dat geschrift in strijd met artikel 3:45 van de Awb gegeven informatie - deze beslissing voor beroep vatbaar is.

4.7. Uit hetgeen onder 4.5 en 4.6 is overwogen volgt voorts dat de Inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 7:15, lid 3, tweede volzin van de Awb niet in de uitspraak op het bezwaar heeft beslist op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de kosten van het bezwaar. Het Hof wijst hiertoe op r.o. 4.7 van zijn uitspraak van 10 juni 2010, 09/00119, LJN BN3973. Bij separate brief van 3 december 2010 heeft de Inspecteur op vorenbedoeld verzoek beslist. Hierbij overweegt het Hof dat naar vaste jurisprudentie (Hoge Raad 20 januari 2012, 10/02678, LJN BT1516) de Inspecteur niet tweemaal uitspraak kan doen ter zake van één bezwaar, zodat de onder 2.6 vermelde brief van 3 december 2010 ook niet als een (tweede) voor beroep vatbare uitspraak op het tegen de aanslag ingediende bezwaar kan worden aangemerkt.

4.8. Naar aanleiding van deze laatste brief en het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010 heeft belanghebbende op 22 december 2010 beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het tegen het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010 bij de Rechtbank ingestelde beroep is, nu overigens aan de vereisten is voldaan, ontvankelijk.

4.9. Zoals onder 4.7 is overwogen, heeft de Inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 7:15, lid 3, tweede volzin van de Awb, verzuimd bij het onder 2.5 vermelde geautomatiseerd opgemaakte geschrift van 13 november 2010 te beslissen op belanghebbendes verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Reeds vanwege dit verzuim is het hoger beroep gegrond en dienen de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep bij de Rechtbank gegrond verklaren, de uitspraken op bezwaar vernietigen, het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaren en een beslissing geven op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Met betrekking tot dat laatste wordt hierna als volgt overwogen.

Ten aanzien van het geschil

4.10. Het materiële geschilpunt dat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbendes standpunt komt er - kort gezegd - op neer dat ondanks de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar door de vermindering van 13 november 2010 materieel wél aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen. Daarmee staat volgens belanghebbende vast dat de oorspronkelijke aanslag is herroepen omdat deze inhoudelijk onjuist is geweest hetgeen een tegemoetkoming in de kosten van de bezwaarfase rechtvaardigt.

4.11. Vooropgesteld dat de Inspecteur in het onderhavige geval de aanslag heeft verminderd gebruikmakend van zijn bevoegdheid ex artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), overweegt het Hof als volgt. Uit artikel 26 van de AWR volgt dat, in afwijking van artikel 8:1 van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts bezwaar en beroep kan worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 AWR voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking. Uit dit zogenoemde gesloten stelsel volgt dat tegen een door de Inspecteur op grond van artikel 65 AWR genomen beschikking geen bezwaar en beroep mogelijk is (Hoge Raad 31 oktober 1956, nr. 13 016, BNB 1956/343, Hoge Raad 1 juli 1966, nr. 15 604, BNB 1966/268, Hoge Raad 17 december 1969, nr. 16 263, BNB 1970/32, Hoge Raad 4 september 1991, nr. 27 161, BNB 1991/315, Hoge Raad 17 augustus 1998, nr 33 599, LJN AA2285 en Hoge Raad 21 april 2006, nr. 41 033, LJN AT3051). Een tegemoetkoming in de kosten van de bezwaarfase op de voet van artikel 7:15, lid 2 van de Awb is dan niet aan de orde.

4.12. Indien, zoals in dit geval, de Inspecteur een bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaart en de Inspecteur gelijktijdig de aanslag vermindert met toepassing van zijn bevoegdheid ex artikel 65 van de AWR en hij deze beslissingen neerlegt in één geschrift, zijn in dit geschrift verenigd de voor beroep vatbare uitspraak op het (niet-ontvankelijke) bezwaar en de niet voor beroep vatbare beslissing omtrent de ambtshalve vermindering.

4.13. De voor beroep vatbare uitspraak op het bezwaar behelst enkel de beslissing dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en met deze beslissing wordt niet tegemoetgekomen aan het bezwaar. Aldus bevat de voor beroep vatbare uitspraak op het bezwaar geen herroeping van het primaire besluit die een tegemoetkoming in de kosten van de bezwaarfase rechtvaardigt. De omstandigheid dat de (niet voor beroep vatbare) beslissing omtrent de ambtshalve vermindering is verenigd in één geschrift met de uitspraak op bezwaar brengt niet met zich dat de Inspecteur geacht moet worden bij uitspraak op het bezwaar het primaire besluit (de belastingaanslag) te hebben herroepen. De vraag of belanghebbende ter zake van de ambtshalve vermindering recht zou hebben op een vergoeding van kosten overeenkomstig artikel 7:15 van de Awb kan in deze procedure niet door de belastingrechter worden beantwoord, omdat gelet op eerdergenoemd gesloten stelsel van rechtsmiddelen geen bezwaar en beroep tegen de vermindering ex artikel 65 AWR openstaat. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt door het Hof verworpen. Hetgeen belanghebbende in dit verband overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

4.14. Gelet op het onder 4.11 tot en met 4.13 overwogene dient de onder 3.1 vermelde vraag ontkennend te worden beantwoord.

Slotsom

4.15. Gelet op het onder 4.9 overwogene is het hoger beroep gegrond en dienen de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur te worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.16. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 153 te vergoeden.

Ten aanzien van de kosten van de bezwaarfase

4.17. Gelet op het overwogene onder 4.11 tot en met 4.14 ziet het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

Ten aanzien van de proceskosten

4.18. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in een tegemoetkoming van de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 874 en voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 874, in totaal derhalve € 1.748.

4.19. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank of het hoger beroep bij het Hof heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep tegen de ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep tegen de uitspraken op bezwaar gegrond,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur,

- verklaart het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de boetebeschikking niet-ontvankelijk,

- wijst af het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase,

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het ter zake van het door hem ingestelde beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal€ 153,

- veroordeelt de Inspecteur in een tegemoetkoming in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.748, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 6 juli 2012

door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en

A.J. van Soelen, in tegenwoordigheid van J.L. Lam, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.