Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, BX0730, 11-00774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, BX0730, 11-00774

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juli 2012
Datum publicatie
9 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0730
Zaaknummer
11-00774

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bezwaar. Bezwaar niet tijdig gemotiveerd en terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verklaring belanghebbende over tijdige bezorging motivering bij kantoor Belastingdienst ongeloofwaardig. Inspecteur mocht tot niet-ontvankelijkverklaring bezwaar overgaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00774

Uitspraak op het hoger beroep van

X B.V.,

gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 november 2011, nummer AWB 11/824, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Oss,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikkingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.F.01.9501 over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 73.405. Bij in hetzelfde biljet vervatte beschikkingen is belanghebbende een vergrijpboete van € 36.702 opgelegd en is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 4.278. De tegen deze beschikkingen gemaakte bezwaren zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer A, tot bijstand vergezeld van de heer B, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. L.A.J. Schel.

1.5. Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de andere niet, dan wel onvoldoende, weersproken.

2.1. Vanaf 24 februari 2010 is namens de Inspecteur onderzoek gedaan naar de juistheid en de volledigheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 (hierna ook: het boekenonderzoek). Ter zake van dat onderzoek is zowel een concept-rapport als een definitief rapport opgemaakt.

2.2. Op 17 juni 2010 is het concept-rapport van het boekenonderzoek besproken in een gesprek tussen de Inspecteur en belanghebbende.

2.3. Het definitieve rapport van het boekenonderzoek is op of omstreeks 18 juni 2010 aan belanghebbende verzonden. Op of omstreeks dezelfde datum is aan belanghebbende een mededeling zoals bedoeld in artikel 67g, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzonden. Deze stukken zijn omstreeks de voornoemde data door belanghebbende ontvangen.

2.4. Met dagtekening 30 juni 2010 is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd, alsmede de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente gegeven.

2.5. Met dagtekening 4 augustus 2010 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen. Het desbetreffende geschrift behelst onder meer het volgende:

"(...)

Geachte heer, mevrouw,

Middels deze brief wil ik bezwaar maken tegen de bovengenoemde aanslag. In verband met de bestudering van het dossier en het vergaren van de noodzakelijke stukken zullen wij het bezwaarschrift nog nader motiveren.

(...)"

2.6. Belanghebbende is door de Inspecteur bij brieven van 17 augustus 2010, 21 september 2010, 5 oktober 2010 en 8 november 2010 in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift respectievelijk vóór 14 september 2010, 5 oktober 2010, 2 november 2010 en 30 november 2010 te motiveren. In de brief van 17 augustus 2010 is gewezen op de mogelijkheid dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de motivering van het bezwaar niet voor de in die brief gestelde datum is ontvangen. De nadien aan belanghebbende gezonden brieven bevatten niet een zodanige mededeling.

2.7. Met dagtekening 4 januari 2011 heeft de Inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende een stuk gezonden met als onderwerp "Toelichting uitspraak op bezwaar", houdende de beslissing van de Inspecteur om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een van belanghebbende afkomstig stuk met dagtekening 29 november 2010. Deze brief is opgesteld als bezwaarschrift en behelst een gemotiveerd bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Dit stuk bevat een datumstempel van de Belastingdienst/Oost-Brabant met als gestempelde datum 12 januari 2011.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij daaraan het volgende toegevoegd.

Belanghebbende:

- Ik ga ermee akkoord dat de heer B niet als getuige wordt gehoord en dat hij wordt geacht tot bijstand ter zitting aanwezig te zijn.

- Ik heb geen specifieke verklaring voor het feit dat ik tot 29 november 2010 heb gewacht met de indiening van de motivering van het bezwaar. Ik wist dat de motivering op die dag moest zijn ingediend en heb, zoals gezegd, daarvoor gezorgd.

- Ik betwist dat de Inspecteur niet meer over de envelop beschikt waarin de motivering van het bezwaar zich bevond.

- Hetgeen in het controlerapport op blz. 10 onder "Slotopmerkingen" is opgemerkt, is juist.

De Inspecteur:

- In reactie op belanghebbendes betoog over de postverwerking op kantoor Helmond van de Belastingdienst/Oost-Babant: in Helmond werd gewoon post verwerkt. Het is gebruikelijk dat post eerst, na ontvangst, wordt gedagtekend en eerst nadien wordt doorgestuurd naar het centrale punt, zijnde kantoor Eindhoven.

- In reactie op belanghebbendes verzoek om de envelop waarin de motivering van het bezwaar zich bevond in het geding te brengen: die envelop is vernietigd. Slechts enveloppen die door een postvervoerbedrijf worden bezorgd, worden bewaard. Enveloppen waarin zich stukken bevinden die, zonder tussenkomst van een postvervoerbedrijf, in de brievenbus van een kantoor van de Belastingdienst worden gedeponeerd, worden standaard vernietigd. De datumstempel van de Belastingdienst wordt, bij ontvangst, geplaatst op het stuk dat zich in de desbetreffende envelop bevindt.

- Desgevraagd door het Hof: ik was niet reeds ten tijde van het gesprek met belanghebbende op 17 juni 2010 op de hoogte van de gronden van het door belanghebbende nadien gemaakte bezwaar. De beschrijving op blz. 10 van het controlerapport onder "Slotopmerkingen" is correct, maar uit hetgeen belanghebbende toen meldde over een eventueel te maken bezwaar was geenszins op te maken waarop zijn nadien gemaakte bezwaar berustte.

- Desgevraagd door het Hof: ik heb geen verklaring voor het ontbreken van de peremptoirstelling zoals bedoeld in (destijds) paragraaf 4 van het Besluit fiscaal bestuursrecht in de brief van 8 november 2010.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Vooraf en van ambtswege

4.1. Partijen zijn eenparig van mening dat het op 4 augustus 2010 gedagtekende bezwaarschrift zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente betreft. Aangezien deze beschikkingen alle waren vermeld op één aanslagbiljet en gezien het bepaalde in artikel 24a, leden 2 en 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst voor het jaar 2010), sluit het Hof zich bij dit eenparige standpunt van partijen aan.

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dient het bezwaarschrift ten minste te bevatten de gronden van het bezwaar. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet aan het voornoemde vereiste is voldaan, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn (zie ook paragraaf 4 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht; tekst voor het jaar 2010). Naar 's Hofs oordeel kan de Inspecteur niet, wegens ontijdige motivering van het bezwaar, tot niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar overgaan indien hij moet worden geacht reeds ten tijde van de indiening van het (ongemotiveerde) bezwaar op de hoogte te zijn van de daaraan ten grondslag liggende gronden. Voorts kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, zich ertegen verzetten dat de Inspecteur tot zodanige niet-ontvankelijkverklaring overgaat, bijvoorbeeld indien hij de voor hem geldende beleidsregels niet naleeft.

4.3. Partijen zijn, gezien hun stellingname over en weer, eenparig van mening dat de Inspecteur niet reeds op grond van de inhoud van het hiervóór onder 2.2 genoemde gesprek van 17 juni 2010 op de hoogte was van de gronden van het bezwaar. Zij verbinden daaraan, stilzwijgend, de gevolgtrekking dat de Inspecteur zich niet van de onderhavige niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar behoefde te laten weerhouden op de grond dat hij reeds ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift van de bezwaargronden op de hoogte was. Het Hof zal partijen in deze eenstemmige opvatting volgen, omdat, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet is gebleken dat partijen in dit verband zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.

4.4. Voorts zijn partijen, stilzwijgend, eenparig van mening dat het ontbreken, in de onder 2.6 hiervóór genoemde brief van 8 november 2010, van de peremptoirstelling zoals bedoeld in (destijds) paragraaf 4 van het Besluit fiscaal bestuursrecht niet ertoe leidt dat de Inspecteur, op die grond, niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar mocht overgaan. Gezien het feit dat belanghebbende in de brief van 17 augustus 2010 is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijk-verklaring van het bezwaar bij het uitblijven van motivering en het feit dat belanghebbende te kennen heeft gegeven dat hij in de veronderstelling heeft verkeerd dat 29 november 2010 de uiterste datum was voor indiening van de bezwaargronden, ziet het Hof geen grond om, in afwijking van de eenparige opvatting van partijen, te oordelen dat de Inspecteur door niet (strikte) naleving van de bedoelde beleidsvoorschriften zijn recht heeft verwerkt om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

4.5. Partijen zijn ten slotte, stilzwijgend, eenparig van mening dat het bezwaarschrift van 4 augustus 2010 niet de bezwaargronden bevat en derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, van de Awb. Het Hof acht deze opvatting juist. Immers, de eisen die in dit opzicht aan een bezwaarschrift kunnen worden gesteld, hangen onder meer samen met de aard van de motivering die het bestuursorgaan voor zijn bestreden besluit heeft gegeven. Is deze summier of ontbreekt zij geheel, dan zal ook het bezwaarschrift summier gemotiveerd kunnen zijn (vgl. HR 29 september 1999, nr. 34 822, LJN AA2907, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/76, en

HR 8 maart 2002, nr. 34 993, LJN AD9881, onder meer gepubliceerd in BNB 2002/224). In het onderhavige geval moet belanghebbende worden geacht bekend te zijn met de aan de onderwerpelijke beschikkingen ten grondslag liggende gronden, aangezien het rapport van het onderzoek dat de aanleiding was voor het geven van die beschikkingen belanghebbende reeds daaraan voorafgaand was toegezonden. Belanghebbende kon dan ook niet volstaan met de blote mededeling dat zij bezwaar maakte tegen die beschikkingen.

Ten aanzien van het geschil

4.6. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of belanghebbende de motivering van haar bezwaar, zoals vervat in het in 2.8 hiervóór genoemde stuk (hierna: het motiveringsgeschrift), tijdig, namelijk vóór 30 november 2010, heeft ingediend.

4.7.1. Belanghebbende stelt, zakelijk weergegeven, dat zij, in de persoon van haar bestuurder, de heer A, het motiveringsgeschrift persoonlijk bij het kantoor te Helmond van de Belastingdienst/Oost-Brabant in de brievenbus heeft gedeponeerd, in verband met een staking van medewerkers van TNT Post en de door de Inspecteur gestelde termijn voor indiening van de bezwaargronden. Belanghebbende stelt in dit verband dat haar accountant, de heer B, de heer A voornoemd in de richting van Helmond zag rijden en dat zulks geschiedde om het motiveringsgeschrift bij de Belastingdienst te bezorgen, overeenkomstig de afspraak die de heer A met deze accountant zou hebben gemaakt. Belanghebbende verzoekt in dit verband om overlegging door de Inspecteur van de envelop waarin het motiveringsgeschrift zich ten tijde van de door belanghebbende gestelde afgifte op het adres van het kantoor Helmond van de Belastingdienst/Oost-Brabant bevond, opdat de daarop aanwezige ontvangststempel van de Belastingdienst kan worden geverifieerd. Zij betoogt dat de late ontvangst van het motiveringsgeschrift op het kantoor Oss van de Belastingdienst/Oost-Brabant veroorzaakt is door met een reorganisatie van de Belastingdienst verband houdende postzendingen tussen verschillende kantoren van de Belastingdienst/Oost-Brabant. Ten slotte betoogt belanghebbende dat de Inspecteur de te late indiening van de motivering van het bezwaar tegen de boetebeschikking moet aantonen.

4.7.2. De Inspecteur heeft bestreden dat het motiverings-geschrift op 29 november 2010 op het adres van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Helmond is gedeponeerd en gesteld dat de bezwaargronden eerst op 12 januari 2011 door hem zijn ontvangen. Hij heeft voorts gesteld dat, indien poststukken in de brievenbus van een kantoor van een onderdeel van de Belastingdienst worden gedeponeerd, een datumstempel wordt geplaatst op die stukken zelf en dat eventueel aanwezige enveloppen worden vernietigd. Slechts enveloppen die door postvervoerbedrijven worden bezorgd, worden, vanwege de daarop (in beginsel) prijkende poststempels, bewaard. Uit het op het motiveringsgeschrift geplaatste datumstempel moet volgens de Inspecteur worden afgeleid dat dit stuk hetzij op 12 januari 2011 tijdens kantooruren, dan wel uiterlijk op 13 januari 2011 vóór opening van het kantoor in kwestie, in de brievenbus van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Helmond is gedeponeerd. Uit hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de waarneming van haar accountant en de afspraak tussen die accountant en de heer A voornoemd, blijkt niets inzake deponering van het motiveringsgeschrift in de brievenbus van kantoor Helmond van de Belastingdienst/Oost-Brabant op 29 november 2010.

4.8. Het Hof overweegt in verband met deze stellingname over en weer als volgt.

4.8.1. Het Hof verstaat het verzoek van belanghebbende om overlegging door de Inspecteur van de envelop waarin het motiveringsgeschrift zich bevond als een verzoek tot het alsnog in het geding brengen van een op de zaak betrekking hebbend stuk zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.

4.8.2. Het Hof acht niet aannemelijk dat de Inspecteur beschikt over de enveloppe waarin het motiveringsgeschrift zich bevond. Het Hof hecht geloof aan de door de Inspecteur gegeven beschrijving van de gang van zaken met betrekking tot door de Belastingdienst ontvangen stukken, zoals kort weergegeven in onderdeel 3.2 hiervóór. Aangezien de Inspecteur niet over de betreffende envelop beschikt, is geen sprake van een op de zaak betrekking hebbend stuk waarvan overlegging door de Inspecteur kan worden verlangd.

4.9.1. Het Hof stelt voor het overige voorop dat belanghebbende het bewijsrisico draagt ter zake van de tijdige ontvangst van het motiveringsgeschrift door de Inspecteur. Dit geldt zowel voor het bezwaar tegen de naheffingsaanslag, als voor het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente, als voor het bezwaar tegen de boetebeschikking.

4.9.2. Belanghebbende heeft haar stelling dat het motiveringsgeschrift tijdig, namelijk (uiterlijk) op 29 november 2010, ten kantore van de Belastingdienst/Oost Brabant/kantoor Helmond is bezorgd in het licht van de betwisting van die stelling door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de waarneming van de accountant van belanghebbende en de tussen de heer A voornoemd en die accountant gemaakte afspraak, maakt dat niet anders. Het Hof acht die stelling niet geloofwaardig. Het Hof voegt daaraan toe, dat zelfs indien die stelling op waarheid zou berusten, die waarneming en die afspraak naar 's Hofs oordeel onvoldoende steun bieden aan de mogelijkheid dat het motiveringsgeschrift inderdaad op 29 november 2010 in de brievenbus van kantoor Helmond van de Belastingdienst/Oost-Brabant is gedeponeerd. In het bijzonder ontbreekt enig concreet bewijs voor die deponering op die datum. Het Hof acht dan ook onvoldoende ontzenuwd de mogelijkheid dat die deponering op een latere datum heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld op of omstreeks 12 januari 2011, na ontvangst door belanghebbende van de op 4 januari 2011 gedagtekende uitspraak op bezwaar, aangeduid met het onderwerp "Toelichting uitspraak op bezwaar".

4.9.3. Aangezien niet aannemelijk is dat belanghebbende het motiveringsgeschrift uiterlijk op 29 november 2010 ten kantore van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Helmond heeft bezorgd, behoeft de stelling dat het motiveringsgeschrift wegens een reorganisatie van de Belastingdienst eerst op een later moment door kantoor Oss van diezelfde Belastingdienst/ Oost-Brabant is ontvangen, geen behandeling.

4.10. Gezien het vorenoverwogene kon de Inspecteur in de omstandigheden van het onderhavige geval zonder schending van enige rechtsregel overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het onderwerpelijke bezwaar.

Slotsom

4.11. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.12. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond, en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 6 juli 2012

door P.C. van der Vegt, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.