Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2626, 12-00668
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2626, 12-00668
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 juni 2013
- Datum publicatie
- 2 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:2626
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1464, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 12-00668
Inhoudsindicatie
Art. 28 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en art. 2.3 Besluit Wfsv.
Belanghebbende heeft de lage sectorpremie voor de Werkloosheidswet toegepast voor werknemers met wie hij mondeling arbeidsovereenkomsten is aangegaan voor langer dan een jaar. Het Besluit Wfsv stelt voor toepassing van de lage sectorpremie als eis dat een arbeidsovereenkomst schriftelijk is vastgelegd. Dit vereiste blijft naar ‘s Hofs oordeel niet binnen de grenzen van art. 28 Wfsv en in zoverre is het Besluit Wfsv jegens belanghebbende onverbindend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00668
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 september 2012, nummer AWB 12/251 in het geding tussen
belanghebbende
en
de directeur van de Belastingdienst/[A],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en de daarbij genomen beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 16 augustus 2011 onder nummer [aanslagnummer] over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 opgelegd een naheffingsaanslag loonheffingen naar een bedrag van € 56.846 en tegelijkertijd met die naheffingaanslag bij beschikking een boete ten bedrage van € 2.639, alsmede is hem daarbij bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 4.611.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij zijn in één geschrift vervatte uitspraken van 9 december 2011 de naheffingsaanslag, alsmede de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 april 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [B], alsmede, namens de Inspecteur, [C] en[D].
Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben tijdens deze zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:
Belanghebbende exploiteert een glastuinbouwbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van het bedrijf bestaan uit kassenteelt van tomaten en het verrichten van in hoofdzaak tuinbouwwerkzaamheden bij derden. Voor de toepassing van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv), in casu het bij en krachtens artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Besluit Wfsv) bepaalde, is het bedrijf ingedeeld in sector 1, Agrarisch bedrijf.
Belanghebbende heeft in het jaar 2007 vanaf 1 mei achttien Hongaarse werknemers in dienst gehad. Per 1 januari 2008 hebben twee Hongaarse werknemers hun dienstverband bij belanghebbende beëindigd. In het jaar 2008 zijn van eerdergenoemde achttien Hongaarse werknemers nog zestien Hongaarse werknemers in het bedrijf van belanghebbende werkzaam gebleven en in het jaar 2009 hebben van de in het voorgaande anderhalf jaar ingezette Hongaarse werknemers nog tien Hongaarse werknemers bij belanghebbende in loondienst gewerkt.
Belanghebbende is met de bij hem werkzame Hongaarse werknemers mondeling een dienstverband overeengekomen. Vaststaat dat tussen belanghebbende en ieder van de Hongaarse werknemers mondeling een dienstverband met een duur van langer dan een jaar, alsmede met een bepaalde omvang van de uit te voeren werkzaamheden is afgesproken. Van deze dienstverbanden zijn geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten opgemaakt.
Belanghebbende heeft ter zake van een tweetal bij hem werkzame Hongaarse werknemers door de Centrale organisatie werk en inkomen te [E] afgegeven tewerkstellingsvergunningen geldig van 24 april 2007 tot en met 1 januari 2009 overgelegd.
Bij belanghebbende is in maart 2011 een boekenonderzoek onder meer naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen voor de jaren 2007 tot en met 2010 ingesteld, waarvan op 6 juli 2011 een rapport (hierna: het rapport) is opgesteld. In het rapport is, onder meer, opgenomen dat belanghebbende de sectorpremie voor de Werkloosheidswet (hierna: WW) op basis van de Wfsv niet in alle gecontroleerde jaren juist heeft toegepast. In de jaren 2006 en 2010 heeft belanghebbende, zo is in het rapport opgenomen, de juiste sectorpremies toegepast, maar in de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft hij voor werknemers zonder schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst met een duur langer dan een jaar, naar in het rapport is vermeld, ten onrechte de lage sectorpremiepercentages toegepast.
Op basis van het rapport heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag en de daarbij genomen beschikkingen opgelegd. Met betrekking tot de correcties van de sectorpremies is in de naheffingsaanslag een bedrag van € 46.795 begrepen. Niet in geschil is dat deze correctie, in het geval van de twee Hongaarse werknemers die tot 1 januari 2008 bij belanghebbende werkzaam zijn geweest en dus in een dienstverband van korter dan een jaar bij hem hebben gewerkt, voor een bedrag van € 1.882 terecht is toegepast.
De boete ten bedrage van € 2.639 houdt geen verband met de correctie van de sectorpremies.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende voor de overige, dan de twee onder 2.6 genoemde, Hongaarse werknemers in de onderhavige jaren terecht de lage sectorpremies heeft toegepast. Het in geschil zijnde bedrag bedraagt € 44.913. De boete is niet in geschil.
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten als volgt toegelicht:
Belanghebbende:
- -
-
Desgevraagd) Er zijn telkens dezelfde Hongaarse werknemers bij mij in dienst geweest. Het aantal Hongaarse werknemers is in die jaren wel minder geworden.
- -
-
Desgevraagd) In geschil is of voor toepassing van de lage sectorpremie de eis mag worden gesteld dat een dienstverband schriftelijk moet worden vastgelegd. Ik heb met de Hongaarse werknemers gehandeld als een goed werkgever betaamt en overeenkomstig de intentie van de CAO. In de praktijk van mijn bedrijf heeft het niet uitgemaakt. Jegens de Hongaarse werknemers heb ik dezelfde regels en voorwaarden toegepast, zo stond de koffiepot altijd klaar, zijn de gebruikelijke pauzes verleend en de regelingen omtrent vakantie toegepast.
De Inspecteur:
- -
-
Desgevraagd) Niet in geschil is dat bij belanghebbende dezelfde Hongaarse werknemers in dienst zijn geweest, alsmede dat de dienstverbanden voor langer dan een jaar en met een bepaalde omvang van de te verrichten werkzaamheden mondeling zijn aangegaan.
- -
-
De toepassing van de lage sectorpremie is een faciliteit. Er is in voldoende mate kenbaar gemaakt aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het schriftelijkheidsvereiste is praktisch bij het toetsen van de juiste premiebetaling, zeker bij steekproefsgewijze controle tijdens het jaar. Wel wordt bij een later onderzoek gecontroleerd of de schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst nagekomen is. Zo niet, dan zal in daarbij voorkomende gevallen worden nageheven. Als tijdens het jaar de hoge sectorpremie is betaald bij een dienstverband dat schriftelijk voor korter dan een jaar is overeengekomen en achteraf blijkt dat het dienstverband langer dan een jaar heeft geduurd, wordt geen premie terugbetaald.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 44.913, naar het Hof begrijpt, tot een bedrag van € 11.933, alsmede vermindering van de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag en vergoeding van proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.