Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3927, 11-00475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3927, 11-00475

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 augustus 2013
Datum publicatie
25 september 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:3927
Zaaknummer
11-00475
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 2.5

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar samen met zijn echtgenote in Duitsland. Hij was in 2007 gedurende het gehele jaar in loondienst werkzaam in Nederland en is eigenaar van een in Duitsland gelegen woning. Hij heeft er niet voor gekozen om te worden behandeld als binnenlands belastingplichtige.

De Inspecteur heeft de per saldo negatieve opbrengst van de eigen woning niet in aftrek toegelaten op het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland, omdat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet inkomstenbelasting 2001. De Rechtbank onderschrijft dit oordeel.

De Inspecteur heeft bij ambtshalve gegeven beschikking van 25 juni 2013 het belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

Het Hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur geheel aan belanghebbendes klacht in hoger beroep tegemoet is gekomen. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan (Hoge Raad 10 augustus 2012, 11/03216, LJN BX4045).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00475

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [plaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 juni 2011, nummer AWB 10/3987, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende, een buitenlands belastingplichtige, heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.221. De Inspecteur heeft de aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning ad € 6.099 gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet gekozen heeft voor binnenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en aan hem voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.320. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 5 januari 2012 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren mr. [A], [B] en mr. [C], als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren[D] en mr. [E]. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.5.

Het Hof heeft aan het eind van de zitting het onderzoek gesloten en partijen meegedeeld dat het Hof op 17 februari 2012 schriftelijk uitspraak zal doen, maar erop gewezen dat het onderzoek heropend zou kunnen worden, indien het Hof daartoe aanleiding zou zien.

1.6.

Bij brieven van 26 januari 2012 heeft de griffier partijen namens de meervoudige Belastingkamer meegedeeld dat het Hof aanleiding heeft gezien het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek hij bij brief van 21 maart heeft voldaan. Deze zijn vervolgens in afschrift naar de Inspecteur gestuurd die daarop bij brief van 26 april 2012 heeft gereageerd.

1.7.

Bij ambtshalve gegeven beschikking van 25 juni 2013 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 49.221.

2 Gronden

Ten aanzien van het geschil

2.1.

Bij brief van 26 april 2012 heeft de Inspecteur – voor zover hier van belang – geschreven:

“(…) Het aangekondigde beleidsbesluit van de staatssecretaris van Financiën is er nog niet. Er wordt momenteel de hand gelegd aan de definitieve versie, waarna publicatie naar verwachting over enkele weken zal volgen. Ik herhaal voor de volledigheid het verzoek van gemachtigde de uitspraak nog aan te houden in afwachting van het besluit.”.

2.2.

Bij brief van 27 augustus 2012 heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Namens belanghebbende, de heer [belanghebbende], informeren wij u hierbij nader inzake ons eerdere verzoek tot aanhouding van de procedure. De aanleiding van dit verzoek was de aankondiging van een besluit inzake de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen. Aangezien dit besluit inmiddels is gepubliceerd, verzoeken wij u vriendelijk uitspraak te doen in de onderhavige zaak. Hiervoor is naar ons oordeel geen nadere zitting benodigd.

(…)

Op grond van vorenstaande concluderen wij tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Wij verzoeken u de uitspraak van de Rechtbank alsmede de uitspraak op bezwaar te vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende vast te stellen op € 49.221.”.

2.3.

In reactie hierop heeft de Inspecteur bij brief van 12 oktober 2012 het Hof meegedeeld:

“Ik heb gemachtigde gisteren per e-mail laten weten dat wat mij betreft de aftrek in kwestie kan worden verleend, indien hij (c.q. belanghebbende) bereid is het beroep in te trekken. In zijn reactie per e-mail heeft gemachtigde mij eveneens gisteren laten weten de zaak met collega’s en belanghebbende te gaan bespreken en vervolgens spoedig bij mij terug te komen. (…)

Zodra ik de reactie namens belanghebbende heb ontvangen, zal ik u mijn definitieve standpunt meedelen.”.

2.4.

Bij brief van 19 februari 2013 heeft belanghebbende het Hof meegedeeld:

“(…)

Na onze brief van 27 augustus 2012 en een aan ons gerichte e-mail van de Inspecteur van 11 oktober 2012 hebben wij met de Inspecteur overleg gevoerd over zijn aanbod geheel tegemoet te komen aan het hoger beroep van belanghebbende indien het hoger beroep wordt ingetrokken. Hoewel belanghebbende dit aanbod zeer waardeert, kan hij er helaas niet mee akkoord gaan. Het aanbod van de Inspecteur heeft immers slechts betrekking op het belastingjaar dat in geschil is, (…).”

2.5.

Bij brief van 3 april 2013 heeft de Inspecteur hierop gereageerd als volgt:

“(…)

Gezien het in dit geval wel erg minieme belang, becijferd op welgeteld € 1 meer verschuldigdheid in geval van kiezen voor de inwonersbehandeling, acht ik een uitspraak van uw hof niet langer nodig. Hoe een en ander over volgende jaren uitpakt valt nog te bezien, en is hoe dan ook geen onderwerp van deze procedure.

Ik zal daarom op korte termijn ambtshalve aan het hoger beroep van belanghebbende tegemoet komen.

Uiteraard heeft belanghebbende recht op een vergoeding van het griffierecht en een proceskostenvergoeding conform de forfaitaire bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”.

2.6.

Bij ambtshalve gegeven beschikking van 25 juni 2013 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 49.221.

2.7.

Uit hetgeen hiervoor in 2.2 en 2.6 is vermeld volgt dat de Inspecteur geheel aan belanghebbendes klacht in hoger beroep tegemoet is gekomen. In een dergelijk geval is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en dient het hoger beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard (Hoge Raad 10 augustus 2012, 11/03216, LJN BX4045).

Ten aanzien van het griffierecht

2.8.

Het Hof is van oordeel, mede gezien hetgeen de Inspecteur in zijn brief van 3 april 2013 heeft vermeld, dat er redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende de door hem betaalde griffierechten geheel of gedeeltelijk vergoedt. (Vergelijk Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988).

Ten aanzien van de proceskosten

2.9.

Belanghebbende heeft voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.

Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punten) x € 235 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 235.

Het Hof is van oordeel, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, en mede gezien hetgeen de Inspecteur in zijn brief van 3 april 2013 heeft vermeld, dat er termen aanwezig zijn de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 944 voor de behandeling bij de Rechtbank en op 2,5 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht) is € 1.180 voor de behandeling bij het Hof, derhalve in totaal op € 2.124.

5 Beslissing

Het Hof

-

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

-

gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 vergoedt;

-

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 235; en

-

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.124.

Aldus gedaan op 28 augustus 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. een dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.