Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4158, 12-00358
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4158, 12-00358
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2013
- Datum publicatie
- 26 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4158
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:890
- Zaaknummer
- 12-00358
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is door zijn voormalige werkgever een ontslagvergoeding toegekend. Het bedrag van die vergoeding is betaald aan een door belanghebbende opgerichte coöperatie. Belanghebbende heeft niets ter zake van de ontslagvergoeding in zijn aangifte vermeld. In de aanslag IB/PVV is evenmin geheven ter zake van de ontslagvergoeding. De Inspecteur legt een navorderingsaanslag op ter zake van de ontslagvergoeding. Belanghebbende betwist de navorderingsbevoegdheid en stelt dat de stamrechtvrijstelling op de ontslaguitkering van toepassing is. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep overweegt het Hof dat de Inspecteur bij bestudering van de aangifte geen aanleiding had voor nader onderzoek en dat hij mocht navorderen. Dat aan de voormalige werkgever geen naheffingsaanslag loonbelasting is opgelegd ter zake van de ontslaguitkering, staat niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslag. Omdat de overeenkomst tussen de coöperatie en belanghebbende niet voldoet aan de eisen van artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964, is de stamrechtvrijstelling niet van toepassing op de ontslaguitkering. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Uitspraak
Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00358
Schriftelijke uitspraak op het
hoger beroep van de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 mei 2012, nummer AWB 11/3148, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden navorderingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2010 en onder nummer [aanslagnummer] een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 292.890 (hierna: de navorderingsaanslag). Na bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van
€ 41. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar -zulks op verzoek van belanghebbende en met instemming van de Inspecteur- plaatsgehad op 27 maart 2013 te 's-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mevrouw [A], belastingadviseur te [B], vergezeld van mevrouw [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en mevrouw [E].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota, met de daarbij behorende bijlage -tegen de overlegging waarvan de Inspecteur geen bezwaar heeft gemaakt- tot de stukken van het geding.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
In verband met het voortijdig ontslag van belanghebbende -geboren op 23 april 1947- bij zijn werkgever [F] (hierna: [F]) per 28 februari 2005 is aan belanghebbende een ontslagvergoeding toegekend van € 241.750.
Op 15 december 2004 heeft de [G] Bank aan belanghebbende een offerte uitgebracht waarbij deze zich, tegen een koopsom van € 240.000, « afkomstig uit schadeloosstelling i.v.m. ontslag », verplicht ingaande 1 april 2005 en lopende tot 1 april 2012 bij in leven zijn van belanghebbende een bedrag uit te keren van € 39.091,08 per jaar en, bij diens vooroverlijden, bij in leven zijn van zijn echtgenote, 70% van dit bedrag.
Belanghebbende is niet op deze offerte ingegaan.
Op 8 maart 2005 heeft belanghebbende, samen met zijn echtgenote en zijn zoon [H], [J] U.A. opgericht, waarvan zij de enige leden -en tevens bestuurders- werden. Artikel 2 van de statuten van deze coöperatie (hierna: de Coöperatie) luidt als volgt:
“DOEL
ARTIKEL 2
De coöperatie stelt zich ten doel:
1. Behartiging van de belangen van de aangesloten leden.
2. Onderzoek naar de mogelijkheden van samenwerking van de deelnemende bedrijven van de leden;
3. Het daadwerkelijk tot stand brengen of doen tot stand brengen van samenwerking tussen deelnemende bedrijven waar dit tot voordeel van de betrokken bedrijven kan leiden;
4. In het algemeen ten behoeve van de leden voorzien in de stoffelijke behoeften, een en ander in de ruimste zin van het woord;
5. Als nevendoel kan zij ook andere maatschappelijke belangen van de leden behartigen.”
Op 3 maart 2005 heeft belanghebbende met de Coöperatie i.o. een “Overeenkomst ten behoeve van het vestigen van een Stamrecht voorziening” gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“Doel van de overeenkomst:
Als omschreven in de daarvoor geldende fiscale bepalingen in de fiscale wetgeving het oprichten van een rechtspersoon ten behoeve van het beheer van de Stamrecht overeenkomst, als zijnde een oudedagsvoorziening en lijfrenteuitkeringen ten behoeve van inkomens derving.
Deze overeenkomst is onlosmakelijk verbonden aan de doelstelling van de op te richten rechtspersoon, welke de Stamrecht voorziening zal beheren onder het artikel betreffende de doelstelling van de rechtspersoon, een en ander conform de vigerende fiscale wetgeving op het moment van ondertekening van deze overeenkomst door ondergetekende(n).
(...).
De rechthebbende(n):
De heer [belanghebbende], wonende te (…).
De overeenkomst
De wettelijke artikelen met betrekking tot de rechten voortvloeiende uit het huwelijk tussen rechthebbende en zijn wettige echtgenote in acht nemende het navolgende:
De rechtspersoon heeft 2 taken aangaande deze overeenkomst te weten het beheer en de uitkering van een stamrecht voorziening als ouderdomspensioen en beheer en uitkering van lijfrente bedragen als omschreven in art. 11 lid 1 onder g wet loonbelasting 1964 voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ter compensatie van gederfd inkomen.
Ouderdomspensioen
De op te richten rechtspersoon zal conform de Wet Loonbelasting 1964 artikel 18 de voorzieningen daarvoor bedoeld onder zich houden.
De rechtspersoon en de rechthebbende sluiten elke vorm van afkoping, vervreemding of bezwaring dan wel verpanding van deze rechten uit, conform art. 11 lid 1 onder g wet loonbelasting 1964.
De rechtspersoon kan de bedoelde rechten niet benutten voor andere doeleinden dan waarvoor de stamrecht voorziening wordt getroffen.
De uitkeringen die gedaan worden, nadat aan de wettelijke vereisten is voldaan, zijn fiscaal belast.
Rechthebbende draagt de verschuldigde belastingen zelf af.
Lijfrente uitkeringen uit de stamrecht voorziening:
De rechthebbende stort bedragen ten behoeve van de stamrecht voorziening om te voorzien in inkomen indien hij om welke reden dan ook geen inkomen kan genieten.
Ter vervanging van gederfd inkomen kan rechthebbende maximaal 39.000 Euro op jaar basis aan lijfrente uitgekeerd krijgen, bij een voldoende hoog aangelegde stamrecht voorziening, zoals in het normale verkeer gebruikelijk aangeboden wordt door verzekeringsmaatschappijen.
De rechthebbende is verantwoordelijk voor de juistheid van zijn aanspraken op deze uitkeringen.
De uitkeringen die gedaan worden, nadat aan de wettelijke vereisten is voldaan, zijn fiscaal belast.
De rechthebbende draagt zelf zorg voor de eventueel aan de uitkering verbonden belastingen.
Algemeen:
De rechthebbende draagt zorg voor omschreven storting van bedragen ten behoeve van de stamrecht voorziening, zodat voor een ieder volstrekt duidelijk is, wat de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de gestorte bedragen zijn.
De rechtspersoon draagt zorg voor de waarborging van de stamrecht voorziening indien de doelstelling van de rechtspersoon ruimer is geformuleerd dan slechts beheer van de stamrecht voorziening.
Indien de rechtspersoon een ruimere doelstelling heeft, dan uitsluitend het beheer van de stamrecht voorziening, zorgt de rechtspersoon ervoor dat er door derden geen aanspraken gemaakt kan worden, van welke aard dan ook, op deze stamrecht voorzieningen, ter bescherming van het eerder genoemde artikel 11 lid 1 onder g Wet Loonbelasting 1964, zodat er ook niet via omwegen een situatie van inbreuk op voornoemd afkoop, vervreemding, dan wel bezwaring- of verpandings-verbod kan plaatsvinden.
Als om wat voor reden dan ook de stamrecht voorziening aangetast wordt of als zodanig moet worden beschouwd, draagt rechthebbende ten alle tijden zorg voor de aanvulling van de stamrecht voorziening tot het oorspronkelijke bedrag.
De rechtspersoon draagt zorg voor de uitvoering van de wettelijke bepalingen omtrent de stamrecht voorziening(en).”
Tot de stukken van het geding behoren nog twee andere, zich eveneens als stamrechtovereenkomsten aandienende, tussen belanghebbende en de Coöperatie op 10 maart 2005 gesloten overeenkomsten, doch belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk en herhaaldelijk verklaard dat die overeenkomsten geen betrekking hebben op de onderhavige ontslagvergoeding (hierna: de ontslagvergoeding).
Op 24 maart 2005 heeft [F] de ontslagvergoeding overgemaakt op een bankrekening van de Coöperatie. [F] heeft te dezer zake geen loonbelasting ingehouden en/of afgedragen.
Met betrekking tot de jaren 2005 tot en met 2009 heeft belanghebbende uitsluitend in het jaar 2007 een bedrag van de Coöperatie ontvangen. Hij heeft dit bedrag (€ 10.000) aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. In het jaar 2010 heeft belanghebbende van de Coöperatie een bedrag ontvangen van € 57.849, welk bedrag hij heeft aangegeven als afkoopsom lijfrente.
Belanghebbendes echtgenote heeft in het jaar 2005 van de Coöperatie een bedrag ontvangen van € 12.750 als beloning voor door haar in dat jaar ten behoeve van de Coöperatie verrichte werkzaamheden. Zij heeft deze beloning aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. De Coöperatie heeft deze beloning in mindering gebracht op de door haar gevormde stamrechtvoorziening, waardoor deze per ultimo 2005 € 241.750 minus € 12.750 is € 229.000 bedroeg.
Ook in elk van de jaren 2006 tot en met 2009 heeft belanghebbendes echtgenote van de Coöperatie arbeidsbeloningen ontvangen welke zij telkens heeft aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden en welke de Coöperatie telkens heeft afgeboekt op de stamrechtvoorziening.
Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.140. Hierin is niets begrepen ter zake van de ontslagvergoeding.
Op de bij de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2005 van de Coöperatie gevoegde balans per ultimo van dat jaar -van welke balans een kopie tot de gedingstukken behoort als bijlage bij belanghebbendes pleitnota - komt een post Voorzieningen ad € 229.000 voor.
De Inspecteur heeft belanghebbendes onder 2.8 vermelde aangifte, zonder aan belanghebbende (nadere) vragen te stellen, gevolgd. Hierbij heeft hij de onder 2.9 vermelde aangifte van de Coöperatie niet geraadpleegd. De aanslag is gedagtekend 8 augustus 2007.
In het kader van de behandeling van de aangifte van de Coöperatie voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2008 heeft de Inspecteur bij brief van 11 augustus 2010 verzocht om een toelichting op de balanspost overige voorzieningen ad
€ 151.630.
Als gevolg van de door de Coöperatie verstrekte toelichting is de Inspecteur op het spoor gekomen van de ontslagvergoeding.
Van oordeel zijnde dat met betrekking tot de ontslagvergoeding niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet), heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de ontslagvergoeding tot het door belanghebbende in het onderhavige jaar van [F] genoten loon behoort. In verband hiermede heeft hij belanghebbende de navorderingsaanslag opgelegd, welke is berekend als volgt:
vastgesteld belastbaar inkomen
uit werk en woning € 51.140
ontslagvergoeding € 241.750
nader vastgesteld belastbaar inkomen
uit werk en woning € 292.890.
Op 8 maart 2005 heeft belanghebbende, samen met zijn echtgenote en zijn voornoemde zoon, nog een andere coöperatie opgericht, genaamd [K] U.A.
3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is er sprake van een nieuw feit dan wel van kwade trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) dat navordering rechtvaardigt?
2. Staat de omstandigheid dat de Inspecteur de ontslagvergoeding niet in de heffing van de loonbelasting bij [F] heeft betrokken aan de navordering van inkomstenbelasting bij belanghebbende in de weg?
3. Is voldaan aan de vereisten van artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet, zodat de ontslagvergoeding niet tot het loon behoort?
4. Is de navorderingsaanslag in strijd met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de andere vragen bevestigend. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard niet langer een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel.
Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.