Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5419, 12-00738
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5419, 12-00738
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 november 2013
- Datum publicatie
- 25 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5419
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2698, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 12-00738
Inhoudsindicatie
Geen werkelijke proceskostenvergoeding omdat de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgesproken over de houdbaarheid van de keuzeregeling van artikel 2.5 Wet IB 2001.
Wel werkelijke kostenvergoeding met betrekking tot de bestrijding van de correctie van het premie-inkomen gelet op de proceshouding van de Inspecteur.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00738
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats], België,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (thans Rechtbank Zeeland-West-Brabant) (hierna: de Rechtbank) van 2 oktober 2012, nummer AWB 12/1265, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de IB/PH) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens premie-inkomen, van € 19.365, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar en ingebrekestelling door belanghebbende wegens niet tijdig beslissen door de Inspecteur, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.083. Het premie-inkomen is gehandhaafd op € 19.365.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard; de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van € 17.083, de overige elementen van de aanslag gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.968,82, het verzoek om een dwangsom niet ontvankelijk verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], belastingadviseur te [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar in België. Hij heeft meer dan 90% van zijn wereldinkomen in dat jaar genoten uit Nederlandse bronnen.
Op 28 juli 2009 heeft belanghebbende de aangifte IB/PH 2008 ingediend, waarin hij negatieve inkomsten uit eigen woning in België heeft opgenomen. De aangifte vermeldt een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens premie-inkomen, van € 17.083.
Bij brief van 17 augustus 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen tot afwijking van de aangifte aangekondigd. Daarin vermeldt hij:
“(…) Uw cliënt heeft in de aangifte gekozen om niet te worden behandeld voor het gehele jaar als binnenlands belastingplichtig. Dit betekent dat de woning in België niet onderworpen is aan de belastingheffing in Nederland.Vanaf 2001 is het wel mogelijk om de aftrek eigenwoning in het buitenland in mindering te brengen. Ik zie dus geen reden om de klacht van de ongelijke behandeling te honoreren.
Momenteel lopen er diverse procedures over deze kwestie. U zult begrijpen dat we niet voorhands
akkoord gaan met uw verzoek.
(…)
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 17.083Totaal bedrag van de afwijking(en) € +2.282Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 19.365.
(…)
Als u het niet eens bent met mijn voornemen om af te wijken van de aangifte van uw cliënt, verzoek ik u voor 7 september 2011 te reageren. (…)”
Belanghebbendes gemachtigde heeft bij brief van 25 augustus 2011 gereageerd op de brief van de Inspecteur van 17 augustus 2011. Hij geeft daarin aan het niet eens te zijn met de aangekondigde afwijking en stelt de Inspecteur aansprakelijk voor de kosten van rechtsbijstand tot bestrijding van het standpunt van de Inspecteur.
De Inspecteur heeft bij brief van 2 september 2011 aan belanghebbende meegedeeld dat hij de aangifte heeft afgehandeld en dat hij het belastbare inkomen uit woning en werk heeft vastgesteld op € 19.365, zonder rekening te houden met de inkomsten uit eigenwoning in België. De definitieve aanslag IB/PH 2008 is met dagtekening 23 september 2011 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 20 september 2011 bezwaar gemaakt. Daarin heeft hij de Inspecteur nogmaals aansprakelijk gesteld voor alle kosten, die hij reeds heeft gemaakt en nog zal maken tot bestrijding van de aanslag en verzoekt om integrale vergoeding van de kosten.
Bij brief van 22 december 2011 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, onder overlegging van het formulier “Dwangsom bij niet tijdig beslissen”.
Met dagtekening 9 februari 2012 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar. In de uitspraak is hij uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.083 en van een premie-inkomen van € 19.365. In zijn verweerschrift voor de Rechtbank inzake het door belanghebbende op 16 maart 2012 (dagtekening 13 maart 2012) ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur verklaard, dat er door een administratieve omissie bij de afwerking van het bezwaarschrift verzuimd is het premie-inkomen aan te passen naar het bedrag van € 17.083. Hij verklaart het eens te zijn met gemachtigde, dat het premie-inkomen op € 17.083 dient te worden vastgesteld. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur verklaard, dat belanghebbende dit met een telefoontje had kunnen oplossen. Ook in zijn hoger beroepschrift bij het Hof stelt de Inspecteur zich op het standpunt, dat belanghebbendes gemachtigde, na ter veiligstelling van recht pro forma beroep ingesteld te hebben, de Inspecteur er “simpelweg met een telefoontje op had kunnen wijzen dat het premie-inkomen gehandhaafd was”.
Tot op de dag van de zitting van het Hof heeft de Inspecteur het premie-inkomen niet aangepast.
Met dagtekening 12 maart 2012 heeft de Inspecteur de beschikking afgegeven, waarin hij de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vaststelt. Ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur toegegeven, dat in de beschikking uitgegaan is van een onjuiste datum van de ingebrekestelling, waardoor de toegekende dwangsom € 200 lager is, dan het bedrag van € 980, waarop belanghebbende recht heeft. De Inspecteur heeft toegezegd dit ambtshalve aan te passen.
Tot op de dag van de zitting van het Hof is deze ambtshalve aanpassing niet afgegeven, noch is de dwangsom betaald.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft in het hoger beroep het antwoord op de volgende vragen
1. Heeft belanghebbende recht op integrale vergoeding van kosten van bezwaar- en beroepsfase, waaronder begrepen de kosten van de ingebrekestelling?2. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn grief betreffende de omvang van de dwangsom?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur en tot gegrondverklaring van zijn incidenteel hoger beroep, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank behalve voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten en de dwangsom, tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van bezwaar en beroep tot een bedrag van € 3.010,05, verhoogd met de kosten van hoger beroep van € 2.459,69, en tot veroordeling van de Inspecteur tot betaling van de dwangsom tot een bedrag van € 980, verhoogd met rente. De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten en tot bevestiging van de uitspraak voor het overige.