Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6117, 10-00090 en 10-00095
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6117, 10-00090 en 10-00095
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 december 2013
- Datum publicatie
- 6 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:6117
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2717
- Zaaknummer
- 10-00090 en 10-00095
Inhoudsindicatie
KB-Lux zaak met een groot aantal geschilpunten. A. Is sprake van onrechtmatig verkregen en/of gebruikt bewijs?
B. Is belanghebbende terecht geïdentificeerd als rekeninghouder C. Is sprake van een nieuw feit of was belanghebbende te kwader D. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld? E. Zijn de in het arrest Sopropé voorgeschreven procesregels door de Inspecteur geschonden?
F. Heeft de Inspecteur het inkomen en vermogen van op een redelijke wijze geschat? G. Heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur? H. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd? I. Moeten de boeten worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn? J. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade door spanning en onzekerheid wegens de lange duur van de procedure?
Het Hof acht het bewijs bruikbaar, omdat de Nederlandse autoriteiten niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens belanghebbende. De Inspecteur heeft voldoende voortvarend gehandeld. Hem moet binnen bepaalde grenzen de vrijheid worden geboden zijn werkzaamheden in te richten en te prioriteren. De overige verweren van belanghebbende worden eveneens verworpen. Wel heeft hij recht op een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De Inspecteur stelt dat belanghebbende het in eigen hand heeft de juiste gegevens te verstrekken voor het bepalen van de heffingsgrondslag; daarom behoeft, zo stelt hij, bij het bepalen van de boete geen rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat de aanslag met omkering van de bewijslast tot stand is wordt verworpen. Het Hof verwerpt dit standpunt.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00090 en 10/00095
Uitspraak op de hoger beroepen van
de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/[inspecteur],
hierna: de Inspecteur
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2009, nummer AWB 05/2586 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur
inzake na de hierna vermelde (navorderings)aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 1990, 1991, 1992, 1993 en 2000 navorderingsaanslagen (aanslagnummers: [aanslagnummer].H08, -H18, -H28, -H38 en -H07) en voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen (aanslagnummers: [aanslagnummer].H16 en -H26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (verder IB/PVV) opgelegd alsmede over de jaren 1991, 1992, 1993 en 1994 (aanslagnummers: [aanslagnummer].K18, -K28, -K38 en -K48) navorderingsaanslagen vermogensbelasting.
De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 1993 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1991 tot en met 1994 verhoogd met boeten van 100% van de enkelvoudige belasting waarvan niets is kwijtgescholden, en heeft bij beschikking boeten opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2000 en bij de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2001 en 2002.
De opgelegde (navorderings)aanslagen, de verhogingen en boeten kunnen als volgt worden gespecificeerd:
IB/PVV |
1990 |
1991 |
1992 |
1993 |
2000 |
|||||
[aanslagnummer]. |
H08 |
H18 |
H28 |
H38 |
H07 |
|||||
dagtekening |
31 december 2002 |
6 juni 2003 |
6 juni 2003 |
6 juni 2003 |
27 juni 2003 |
|||||
vastgesteld inkomen |
ƒ |
108.306 |
ƒ |
108.306 |
ƒ |
108.306 |
ƒ |
108.306 |
ƒ |
160.139 |
correctie |
ƒ |
75.583 |
ƒ |
89.346 |
ƒ |
101.139 |
ƒ |
92.389 |
ƒ |
126.850 |
gecorrigeerd inkomen |
ƒ |
183.889 |
ƒ |
197.652 |
ƒ |
209.445 |
ƒ |
200.695 |
ƒ |
286.989 |
nagevorderde IB/PVV |
ƒ |
45.349 |
ƒ |
53.607 |
ƒ |
60.684 |
ƒ |
55.434 |
ƒ |
76.110 |
boete |
ƒ |
45.349 |
ƒ |
53.607 |
ƒ |
60.684 |
ƒ |
55.434 |
ƒ |
76.110 |
heffingsrente |
ƒ |
21.536 |
ƒ |
20.248 |
ƒ |
19.311 |
ƒ |
14.847 |
ƒ |
7.020 |
totaal |
ƒ |
112.234 |
ƒ |
127.462 |
ƒ |
140.679 |
ƒ |
125.715 |
ƒ |
159.240 |
IB/PVV |
2001 |
2002 |
||
[aanslagnummer]. |
H16 |
H26 |
||
dagtekening |
28 mei 2004 |
28 mei 2004 |
||
aangegeven inkomen werk en wonen |
€ |
54.134 |
€ |
52.262 |
aangegeven inkomen sparen en beleggen |
€ |
23.064 |
€ |
30.651 |
correctie inkomen sparen en beleggen |
€ |
37.573 |
€ |
38.783 |
IB/PVV |
€ |
37.242 |
€ |
38.464 |
af: loonheffing |
€ |
17.126 |
€ |
16.787 |
af: voorlopige aanslag |
€ |
8.844 |
€ |
10.042 |
te betalen IB |
€ |
11.272 |
€ |
11.635 |
boete |
€ |
11.272 |
€ |
11.635 |
heffingsrente |
€ |
839 |
€ |
483 |
totaal |
€ |
23.383 |
€ |
23.753 |
Vermogensbelasting |
1991 |
1992 |
1993 |
1994 |
||||
[aanslagnummer]. |
K18 |
K28 |
K38 |
K48 |
||||
dagtekening |
31 december 2002 |
6 juni 2003 |
6 juni 2003 |
6 juni 2003 |
||||
correctie vermogen |
f |
977.523 |
f |
1.066.868 |
f |
1.168.008 |
f |
1.260.397 |
nagevorderde belasting |
ƒ |
7.457 |
ƒ |
8.103 |
ƒ |
8.361 |
ƒ |
8.571 |
boete |
ƒ |
7.457 |
ƒ |
8.103 |
ƒ |
8.361 |
ƒ |
8.571 |
heffingsrente |
ƒ |
2.815 |
ƒ |
3.058 |
ƒ |
2.656 |
ƒ |
2.292 |
totaal |
ƒ |
17.729 |
ƒ |
19.264 |
ƒ |
19.378 |
ƒ |
19.434 |
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 juni 2005 de aanslagen, navorderingsaanslagen, kwijtscheldingsbesluiten en boetebeschikkingen gehandhaafd. Waar het Hof hierna spreekt over ‘boete(n)’ worden in voorkomende gevallen ook de verhoging(en) bedoeld.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 juli 2005, ontvangen bij de Rechtbank op 26 juli 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 7 december 2009 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het de kwijtscheldingsbesluiten en de boeten betreft, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover betreffende de kwijtscheldingsbesluiten en de boeten, en de verhogingen respectievelijk boeten verminderd tot de volgende bedragen
IB/PVV |
1990 |
f |
29.023 |
IB/PVV |
1991 |
f |
34.308 |
IB/PVV |
1992 |
f |
38.838 |
IB/PVV |
1993 |
f |
35.478 |
IB/PVV |
2000 |
f |
48.710 |
IB/PVV |
2001 |
€ |
7.214 |
IB/PVV |
2002 |
€ |
7.446 |
VB |
1991 |
f |
4.772 |
VB |
1992 |
f |
5.186 |
VB |
1993 |
f |
5.351 |
VB |
2000 |
f |
5.485 |
De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 10/00090. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 10/00095. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 september 2012 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr.[A] en mevrouw mr. [B], verbonden aan [C], alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw mr. [D], de heer [E], de heer [F] en de heer [G].
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Belanghebbende heeft voorts op de voet van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op 23 augustus 2013 een nader stuk, aangeduid als Conclusie van Repliek, ingediend. Belanghebbende heeft tevens na ommekomst van de in artikel 8:58 van de Awb bedoelde termijn een nader stuk ingediend (een verklaring van de heer [H]), alsmede een kopie daarvan verzonden aan de Inspecteur. Deze heeft tegen de inbreng van het stuk geen bezwaar gemaakt.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 10 september 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mevrouw mr. [B], verbonden aan [C] te ‘s‑Gravenhage alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw mr. [D], de heer [E] en de heer mr. [K].
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft op de zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting in de hoofdzaak gesloten en het onderzoek ter zitting ten aanzien van belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade geschorst en daarbij bepaald dat het onderzoek wordt hervat vanwege belanghebbendes verzoek om vergoeding van schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn en daarbij de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) aangewezen als partij in die procedure.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, heeft de Raad voor de rechtspraak namens de Minister per brief van 21 oktober 2013 medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het Hof.
Het Hof heeft vervolgens partijen per brief van 4 november 2013 uitgenodigd schriftelijk te reageren op de brief van de Raad voor de rechtspraak. Partijen hebben hierop geantwoord van een reactie af te zien, en het Hof toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. Belanghebbende heeft evenwel bij zijn reactie een nader stuk toegevoegd, inhoudende een kopie van een brief, gedagtekend 4 november 2013, aan de KBL met een (herhaald) verzoek om toezending van gegevens. Belanghebbende stelt dat noch op zijn eerste verzoek noch op dit herhaalde verzoek antwoord werd ontvangen. Hij verzoekt het nader stuk te rekenen tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft daarop de brief van belanghebbende, met bijlage, op 20 november 2013 ter kennisneming verzonden aan de Inspecteur, met de mededeling dat hij daarop zou kunnen reageren op een nadere zitting. De Inspecteur heeft per brief van 22 november 2013 geantwoord dat hij het Hof toestemming gaf om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Gelet hierop, zal het Hof het nader stuk van belanghebbende rekenen tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ten aanzien van belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade gesloten.
Van de zittingen is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Het Hof neemt de door de Rechtbank vastgestelde feiten over. Deze feiten zijn in hoger beroep niet bestreden door partijen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft de volgende vragen:
-
Is sprake van onrechtmatig verkregen en/of gebruikt bewijs?
-
Is belanghebbende terecht geïdentificeerd als rekeninghouder, dat wil zeggen: is hij de persoon die op de microfiches als houder van de Luxemburgse rekening is vermeld?
-
Is sprake van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: de AWR) of was belanghebbende te kwader trouw in de zin van dat artikel, op grond waarvan de Inspecteur bevoegd was tot navorderen?
-
Heeft de Inspecteur de toepasselijke navorderingstermijn overschreden?
-
Zijn de in het arrest Sopropé (Hof van Justitie 18 december 2008, nummer C-349/07) voorgeschreven procesregels door de Inspecteur geschonden?
-
Heeft de Inspecteur het inkomen en vermogen van belanghebbende op een redelijke wijze geschat?
-
Heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur?
-
Zijn de boeten over de jaren IB 1993, IB 2000 en later, alsmede VB 1994 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
I. Moeten de boeten worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn?
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade door spanning en onzekerheid wegens de lange duur van de procedure?
Belanghebbende beantwoordt vragen A, D, E, G, I en J bevestigend, en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur verdedigt telkens het tegenovergestelde antwoord.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn grief, dat niet alle op het geding betrekking hebbende stukken zouden zijn overgelegd, ingetrokken.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn incidenteel hoger beroep(en) ingetrokken.
De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, hij met belanghebbende eens is dat de boeten over de jaren IB 1990/VB 1991 tot en met IB 1992/VB 1993 dienen te vervallen. Over deze jaren bestaat met betrekking tot de boeten derhalve geen geschil meer.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij hebben aangevoerd ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur, vernietiging van de navorderingsaanslagen en boeten en daarmee samenhangende heffingsrente en veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.