Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6140, 12-00640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6140, 12-00640

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 december 2013
Datum publicatie
9 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:6140
Formele relaties
Zaaknummer
12-00640
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Voortvarendheid. Standstill-bepaling ex art. 64, lid 1 EG-Verdrag.

Belanghebbende heeft een tegoed aangehouden op een Zwitserse bankrekening. De rente en saldi van het tegoed zijn niet aangegeven voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting. Door tussenkomst van de AFM is de FIOD geïnformeerd. Na daartoe strekkend besluit in het tripartiete overleg heeft de FIOD een strafrechtelijk onderzoek opgestart. In de onderzoeksfase is belanghebbende ten minste eenmaal verhoord en hebben onderzoekshandelingen plaats gevonden. Belanghebbende heeft opening van zaken gegeven. Op 1 maart 2009 waren alle gegevens voorhanden en gecontroleerd door een bij de FIOD gedetacheerde ambtenaar van de belastingdienst. De FIOD zat stil tot 27 juni 2010 waarna de inspecteur per die datum de beschikking kreeg over de betreffende gegevens teneinde navorderingsaanslagen op te leggen. Het Hof rekent het gedurende anderhalf jaar stil zitten van de opsporingspoot van de FIOD toe aan de inspecteur. Dit is strijd met de eis van voortvarend handelen (Passenheim- van Schoot arrest). Dat de FIOD in dit geval werkte onder leiding van het Openbaar Ministerie maakt dit niet anders.

De inspecteur stelt dat de Passenheim- van Schoot-jurisprudentie niet van toepassing is omdat het aanhouden van een tegoed op een Zwitserse rekening valt onder de standstill-bepaling van artikel 64, lid 1, EG-Verdrag (verrichten van financiële diensten). Het Hof verwerpt de stelling omdat artikel 64, lid 1 EG-Verdrag restrictief uitgelegd moet worden. Alleen de concrete onder artikel 64, lid 1, EG-Verdrag vermelde categorieën, te weten directe investeringen, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten worden beschermd. Het betreffende artikel bevat geen bepaling dat ziet op de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4 AWR. Het handelen van de Inspecteur ter zake van het aangehouden tegoed op de Zwitserse bankrekening kan derhalve worden getoetst aan het Passenheim - van Schoot arrest.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00640

Uitspraak op hoger beroep van

De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/kantoor [vestigingsplaats] van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2012, nummer AWB 11/4128 betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van het jaar 2004 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente,

en uitspraken op de incidenteel hoger beroepen van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2012, nummer AWB 11/4122 tot en met 11/4132 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur ter zake van de hierna onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2004 met dagtekening 30 november 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) van € 5.413 opgelegd alsmede een beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 1.298. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De uitspraak is vervat in één geschrift met uitspraken betreffende meerdere navorderingsaanslagen IB/PVV alsmede meerdere navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) en daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente. Het betreffen de navolgende navorderingsaanslagen:

- IB/PVV over het jaar 1998 van € 19.577;

- IB/PVV over het jaar 1999 van € 16.148;

- IB/PVV over het jaar 2000 van € 11.444;

- IB/PVV over het jaar 2001 van € 4.421;

- IB/PVV over het jaar 2002 van € 4.978;

- IB/PVV over het jaar 2003 van € 5.535;

- IB/PVV over het jaar 2005 van € 5.043;

- IB/PVV over het jaar 2006 van € 4.833;

- VB over het jaar 1999 van € 2.178;

- VB over het jaar 2000 van € 2.076.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.3.

De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslag in de IB/PVV van het jaar 2004 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot € 1.426.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij het verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld tegen alle voormelde in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank. De Inspecteur heeft de incidenteel hoger beroepen beantwoord. Belanghebbende heeft in een nader stuk gereageerd op laatst vermelde reactie van de Inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 10 september 2013 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A], advocaat te [B], alsmede, namens de Inspecteur, [C], [D] en [E].

1.7.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijke inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.8.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [F].

2.2.

In mei 2002 is door [G] (verder: [G]) van [H] B.V. bij de Autoriteit Financiële Markten vrijwillig aangifte gedaan van overtreding van de Wet toezicht effectenverkeer ten aanzien van diverse personen. Op 20 november 2002 heeft [G] ten overstaan van de FIOD-ECD verklaard dat hij het vermoeden had dat diverse klanten van het kantoor hun effectenportefeuilles hadden verplaatst naar instellingen in het buitenland. Naar aanleiding van deze verklaring is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [G], zijn kantoor en enkele andere betrokkenen. Blijkens het aanvangsproces-verbaal van het onderzoek tegen belanghebbende en zijn echtgenote zijn ook hun namen opgekomen in eerder genoemd onderzoek en is besloten ook tegen hen een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Dit besluit is bekrachtigd tijdens het tripartiete overleg (TPO) in juni 2007.

2.3.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende meerdere malen verhoord. Belanghebbende heeft op 13 januari 2009 openheid van zaken gegeven. Bij brief van 13 januari 2009 gericht aan de Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: FIOD) te [vestigingsplaats] heeft hij - door middel van een bijgevoegde rapportage van [J], accountant/ belastingadviseur - een overzicht gegeven van de door hem aangehouden buitenlandse bankrekeningen waarvan de inkomens- en vermogensbestanddelen niet waren begrepen in de aangiftes IB/PVV en/of VB van de daaraan voorafgaande jaren. Deze bankrekeningen hadden tot en met eind 2003 betrekking op een bankrekening bij de [K] Bank in Zwitserland, bekend onder de codenaam [L] (rekeningnummer [rekeningnummer 1]; hierna de Zwitserse bankrekening) en vanaf begin 2004 op een bankrekening bij de [M] Bank in Luxemburg (rekeningnummer [rekeningnummer 2]; hierna de Luxemburgse bankrekening). De rapportage van [J] waarin een berekening stond van de alsnog verschuldigde IB/PVV en VB bevatte tevens alle relevante achterliggende bescheiden.

2.4.

Voornoemde heer [D], ambtenaar van de Belastingdienst Limburg, is ter zake van het onderzoek naar [G] voor een periode van 1,5 á 2 jaar als buitengewone opsporingsambtenaar gedetacheerd bij de FIOD. Daarnaast was hij ook nog werkzaam als aanslagregelaar. De heer [D] heeft op 14 januari 2009 de rapportage van [J] van de FIOD ontvangen met het verzoek de inhoud te controleren en beoordelen. Op 15 januari 2009 heeft hij aan de FIOD voorgesteld om over de berekeningen enkele vragen te stellen aan de advocaat van belanghebbende.

2.5.

Op 27 juli 2010 zijn de onderzoeksresultaten door de Officier van Justitie aan de Belastingdienst verstrekt. Vervolgens heeft de heer [D], in zijn hoedanigheid als inspecteur van de Belastingdienst, de in 1.1 genoemde navorderingsaanslagen IB/PVV en VB aangekondigd en die met dagtekening 30 november 2010 opgelegd.

2.6.

Met dagtekening 11 september 2013 heeft de Inspecteur, desgevraagd door het Hof, een nadere berekening overgelegd van de in geschil zijnde aanslag:

”Het saldo van de rekening in Zwitserland op 1-1-2004 bedraagt € 475.517

Het saldo van de rekening in Luxemburg op 31-12-2004 bedraagt € 426.677

Dit is een gemiddeld saldo van € 451.240

De inspecteur heeft op grond hiervan een navorderingsaanslag opgelegd van:

Inkomstenbelasting box 3 € 5.413

Heffingsrente € 1 298

totaal € 6.711

Vermindering A

De rechtbank heeft geoordeeld dat in verband met niet voortvarend handelen van de inspecteur het saldo van de Luxemburgse rekening niet meegenomen moet worden in de berekening. De rechtbank vermindert de na te vorderen belasting op grond hiervan tot 1,2% x € 475.517/2 of € 2.853

Vermindering B

Verder moet o.g.v. artikel 2.17 vierde lid Wet IB 2001 het vermogen voor de helft aan zijn echtgenote worden toegerekend.

De rechtbank vermindert de aanslag 2004 op grond hiervan met de helft tot € 1.426.

Het te corrigeren bedrag is in dit geval:

Vermindering A €475.517 /2 = € 237.758

Vermindering B € 237.758/2 = € 118.879 (zie berekening heffingsrente)

De inspecteur stelt in hoger beroep dat er wel voortvarend gehandeld is.

Op grond hiervan concludeert de inspecteur dat de vermindering onder A ten onrechte is. De oorspronkelijk berekende belasting ad € 5.413 dient wel gehalveerd te worden (vermindering onder

B) door de toerekening aan de echtgenote.

De aanslag moet volgens de inspecteur berekend worden op een bedrag van € 5.413/2= €2.706

Het te corrigeren bedrag is in dit geval:

Vermindering B € 451.240 / 2 = € 225.620 (zie berekening heffingsrente) (…)”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende ontvankelijk ter zake van de incidenteel hoger beroepen betreffende de navolgende navorderingsaanslagen en daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente:

- IB/PVV over het jaar 1998;

- IB/PVV over het jaar 1999;

- IB/PVV over het jaar 2000;

- IB/PVV over het jaar 2001;

- IB/PVV over het jaar 2002;

- IB/PVV over het jaar 2003;

- IB/PVV over het jaar 2005;

- IB/PVV over het jaar 2006;

- VB over het jaar 1999;

- VB over het jaar 2000?

2. Heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen op de voet van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) met de vereiste voortvarendheid opgelegd?

3. Zo nee, is ten aanzien van de toepassing van artikel 16, lid 4, van de AWR de standstill-bepaling van artikel 64 van het EG-verdrag van toepassing?

Belanghebbende is van mening dat het antwoord op de eerste vraag bevestigend is; de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De tweede en de derde vraag dienen volgens belanghebbende ontkennend te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en nadere vaststelling van de navorderingsaanslag op € 2.706 en de beschikking heffingsrente op € 649. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.

4 Gronden

5 Beslissing