Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6143, 11-00335
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6143, 11-00335
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 december 2013
- Datum publicatie
- 6 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:6143
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2719
- Zaaknummer
- 11-00335
Inhoudsindicatie
In tegenstelling tot de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bij de voorbereiding en de vaststelling van de navorderingsaanslag voldoende voortvarend gehandeld heeft. Voor wat betreft de voorbereidingsfase heeft de Inspecteur mogen kiezen voor een projectmatige aanpak, ook al zou een afzonderlijke identificatie van de belanghebbende tot een (veel) sneller resultaat hebben geleid.
Het Hof acht voorts de door de Inspecteur opgelegde boete zowel passend als geboden.
Tot slot is het Hof van oordeel dat belanghebbende in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 11/00335
Uitspraak op het hoger beroep van
De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Zuidwest/kantoor [vestigingsplaats] van de rijksbelastingdienst
hierna: de Inspecteur
en het incidenteel hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 april 2011, nummer AWB 10/4540 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting opgelegd, groot f 620.465/€ 281.555 (hierna: de navorderingsaanslag). De navorderingsaanslag, die ziet op de jaren 1996 tot en met 2006, omvat verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting, vermogensbelasting, schenkingsrecht, heffingsrente en boete.
In de navorderingaanslag zijn de volgende belastingjaren en middelen begrepen:
- H.67: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1996;
- H.77: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1997;
- H.87: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1998;
- H.97: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1999;
- H.07: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2000;
- H.17: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2001;
- H.27: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2002;
- H.37: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2003;
- H.47: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2004;
- H.57: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2005;
- K.77: navorderingsaanslag vermogensbelasting 1997;
- K.87: navorderingsaanslag vermogensbelasting 1998;
- K.97: navorderingsaanslag vermogensbelasting 1999;
- K.07: navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000;
- navorderingsaanslag schenkingsrecht 2003;
- navorderingsaanslag schenkingsrecht 2005;
- navorderingsaanslag schenkingsrecht 2006.
Voor zover de navorderingsaanslag bestaat uit navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen en vermogensbelasting kan een volgende splitsing worden aangebracht:
Belasting over correcties na aftrek belastingvrij deel |
Heffingsrente |
Boete |
Totaal |
|
H.67 |
f 36.100 |
f 14.630 |
f 18.050 |
f 68.780 |
H.77 |
f 42.271 |
f 16.497 |
f 21.135 |
f 79.903 |
H.87 |
f 28.352 |
f 10.143 |
f 14.176 |
f 52.671 |
H.97 |
f 38.180 |
f 12.512 |
f 19.089 |
f 69.781 |
H.07 |
f 34.390 |
f 10.022 |
f 17.195 |
f 61.607 |
H.17 |
f 36.578 |
f 9.066 |
f 18.288 |
f 63.932 |
H.27 |
€ 8.105 |
€ 1.740 |
€ 4.052 |
€ 13.897 |
H.37 |
€ 7.120 |
€ 1.336 |
€ 3.560 |
€ 12.016 |
H.47 |
€ 6.369 |
€ 972 |
€ 3.184 |
€ 10.525 |
H.57 |
€ 5.375 |
€ 552 |
€ 2.687 |
€ 8.614 |
K.77 |
f 14.249 |
f 5.558 |
f 7.124 |
f 26.931 |
K.87 |
f 11.944 |
f 4.271 |
f 5.972 |
f 22.187 |
K.97 |
f 12.231 |
f 4.006 |
f 6.115 |
f 22.352 |
K.07 |
f 12.258 |
f 3.570 |
f 6.129 |
f 21.957 |
De in de navorderingsaanslag begrepen navorderingsaanslagen schenkingsrecht bedragen € 5.706 (2003), € 4.200 (2005) en € 4.200 (2006), in totaal € 14.106. Ter zake van de navorderingsaanslagen schenkingsrecht zijn geen boeten of heffingsrente opgelegd.
De navorderingsaanslag van € 281.555 is als volgt samengesteld:
Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen en vermogensbelasting € 147.926
Boete over de navorderingsaanslagen IB/PH en VB € 73.960
Heffingsrente over de navorderingsaanslagen IB/PH en VB € 45.565
Navorderingsaanslagen schenkingsrecht 2003, 2005 en 2006 € 14.105
Totaal € 281.555
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd met een bedrag van € 7.396, zijnde 10 % van het totale bedrag van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep niet beantwoord.
De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8.58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 2 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, mevrouw [A], de heer [B], beiden van [C] te [vestigingsplaats], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer[D] en de heer [E 1].
De Inspecteur heeft kort voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en de wederpartij en deze ter zitting voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Het Hof heeft het onderzoek in de hoofdzaak gesloten. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting ten aanzien van belanghebbendes verzoek om vergoeding van schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn geschorst en daarbij de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) aangewezen als partij in die procedure.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, heeft de Raad voor de rechtspraak, namens de Minister, per brief van 30 oktober 2013 medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het Hof en geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
Het Hof heeft vervolgens partijen per brief van 12 november 2013 uitgenodigd schriftelijk te reageren op de brief van de Raad voor de rechtspraak. Partijen hebben hierop geantwoord van een reactie af te zien, en het Hof toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ten aanzien van belanghebbendes verzoek om vergoeding van schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil, althans door een van hen gesteld en door de ander niet of onvoldoende weersproken.
Het Belgisch gerecht heeft bij een huiszoeking van een verdachte van misdrijven stukken in beslag genomen, te weten gegevens van de bank Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA (hierna: Van Lanschot).
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten op grond van artikel 4 van de Richtlijn 77/799/EEG van 19 december 1977 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen spontaan gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD met betrekking tot Nederlandse ingezetenen die rekeningen hebben aangehouden bij Van Lanschot.
De onder 2.2. bedoelde gegevens bestaan uit een begeleidende Nota met twaalf bijlagen, aangeduid als B.1 tot en met B.12 waarop onder andere rekeningnummers, saldi en namen van ongeveer 2.500 rekeninghouders staan.
Uit de onder 2.3 vermelde bijlagen is gebleken dat bij Van Lanschot op naam van “[G]” een rekening werd gehouden met als rekeningnummer [rekeningnummer].
Op lijst B.1 komen 2.375 regels met rekeningnummers, namen, saldi en andere gegevens voor en is op elke pagina de datum 9/05/96 (5 september 1996) vermeld. Op deze lijst is ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer] vermeld:
Racine: [rekeningnummer], Name: [belanghebbende], CCY: NLG, Current Accounts: 2,066.21, Deposits: .00, Bonds: 1,023,817.50, Shares/Options: 490,327.09, Inv.funds: 134,815.41, Total 1,651,026.21.
Op lijst B.2 komen 2.364 regels met rekeningnummers, namen, saldi en andere gegevens voor en is op elke pagina de datum 11/28/96 (28 november 1996) vermeld. Op deze lijst is ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer] vermeld:
Racine: [rekeningnummer], Name: [belanghebbende], CCY: NLG, Current Accounts: .01, Deposits: .00, Bonds: 1,038,075.00, Shares/Options: 597,229.00, Inv. Funds: 135,302.99, Total 1,770,607.00.
Op lijst B.6 komen 2.123 regels met rekeningnummers, namen, saldi en andere gegevens voor en daarnaast op elke regel 941221 (21 december 1994). Op deze lijst is ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer] vermeld:
[rekeningnummer], [belanghebbende], 941221, NLG, 1210384,72, 6958,13, 398000, 0, 795188,4, 0, M, 18 364.
Bijlage B.9 bestaat uit 4 lijsten. Op een van die lijsten is ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer] vermeld:
Account: [G], Nr: 28001, Subaccounts: , Beneficial owner: [G], telefoon: [telefoonnummer 1], woonplaats: NL-[M], last visit: mei-1996, next visit: fiscalist/prive/fax: prive, telefoon/fax: [telefoonnummer 2].
Op 7 maart 2007 is belanghebbende als rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer] geïdentificeerd aan de hand van de gegevens op lijst B.9, door de combinatie van naam met een telefoonnummer. Belanghebbende behoorde tot de eerste tranche geïdentificeerde belastingplichtigen.
Tussen het tijdstip van ontvangst van de inlichtingen van de Belgische belastingautoriteiten en het tijdstip van identificatie van belanghebbende is een periode van ruim 2 jaar gelegen. Gedurende deze periode hebben in de vorm van een project, genaamd “Project Bank Zonder Naam” (hierna: het Project), onder meer de volgende werkzaamheden plaatsgevonden:
- voorbereidingen voor het opstarten van behandeling binnen een project;
- het opzetten van een projectapplicatie;
- het verifiëren van de ontvangen gegevens;
- het veredelen van de ontvangen gegevens;
- het ontwerpen van geautomatiseerde zoekvragen ter identificatie;
- het opzetten van een projectorganisatie;
- het schrijven van een draaiboek;
- het afstemmen met het Ministerie;
- het identificeren van rekeninghouders;
- het selecteren van posten in verband met mogelijk strafrechtelijk onderzoek;
- het samenstellen van een projectteam;
- het organiseren van bijeenkomsten voor dat projectteam;
- het selecteren van posten in verband met het starten van civiele kort gedingprocedures;
- het behandelen van WOB-verzoeken.
Ten behoeve van de uitvoeringscoördinatie van het Project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het Draaiboek) opgesteld. Het Draaiboek, vastgesteld op 7 maart 2007, bevat onder andere informatie met betrekking tot de aanleiding van het Project, organisatorische aspecten, duur, gegevens met betrekking tot bankrekeningen, fiscale en formeelrechtelijke aspecten van de heffing over buitenlands vermogen, invordering en praktische aandachtspunten.
Nadat belanghebbende op 7 maart 2007 als rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer] is geïdentificeerd, zijn haar gegevens door de projectleiding niet direct vrijgegeven voor de fiscale behandeling door de Inspecteur. Omdat belanghebbende voorkwam op een codelijst en het bij Van Lanschot aangehouden saldo meer bedroeg dan f 1.000.000, is belanghebbende betrokken geweest in het selectieoverleg als onderdeel van het Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingstraject. In dat selectieoverleg, dat heeft plaatsgevonden op 13 juni 2007, is besloten om belanghebbende, gelet op haar leeftijd, niet te selecteren voor strafrechtelijk onderzoek.
De gegevens betreffende belanghebbende zijn na afronding van het selectieoverleg overgedragen aan de inspecteur van het onderdeel Belastingdienst Zuidwest, die belanghebbende op 7 november 2007 heeft verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken betreffende het aanhouden van (één of meer) bankrekeningen in het buitenland. Concreet is daarbij, voor zover van belang, om het volgende verzocht:
Ik verzoek u:
1) de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op het formulier “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” (zie bijlage 1 bij deze brief). Deze verklaring dient u vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 15-11-2007. (…). Gezien de aard en de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan.
2) de gestelde vragen op het formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” (zie bijlage 2 bij deze brief) te beantwoorden en de gevraagde bescheiden te verstrekken. Deze Opgaaf voorzien van de gevraagde bescheiden dient u vóór 7-12-2007. Van de betreffende bankrekeningen dient u kopieën van alle afschriften over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 2005 toe te zenden.
Bij schrijven, gedagtekend 12 november 2007, verklaart belanghebbende bereid te zijn volledig mee te werken. Voorts verzoekt zij om 10 dagen uitstel omdat zij 12 jaar administratie moet doorspitten. Het verzoek van belanghebbende wordt door de Inspecteur niet ingewilligd. Gedagtekend 16 november 2007 schrijft de Inspecteur dat hij twee formulieren heeft bijgevoegd waarbij het eerste formulier alleen de vraag betreft welke bankrekening(en) het betreft en het jaar van opening en het huidige saldo. De daarop betrekking hebbende informatie wenst de Inspecteur per omgaande te ontvangen. Ten aanzien van het tweede, uitgebreidere formulier, geeft de Inspecteur belanghebbende wederom de tijd tot 7 december 2007.
Op 23 november 2007 berichten twee door belanghebbende ingeschakelde advocaten, [H] en [J] van kantoor [K], te [vestigingsplaats], middels een fax dat zij voortaan als gemachtigden van belanghebbende optreden. In genoemde fax verzoeken zij voorts de Inspecteur hen te informeren of de Inspecteur belanghebbende in het kader van het onderzoek waaruit zou zijn gebleken dat belanghebbende houder zou zijn (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen heeft aangeschreven. Verder verzoeken zij om een afschrift van de informatie waarop de Inspecteur het verzoek om informatie aan belanghebbende baseert. Medegedeeld wordt dat van enige weigerachtigheid geen sprake is.
Op 6 december 2007 bericht [J], voornoemd, namens belanghebbende per fax dat men druk doende is de gegevens te achterhalen, dat daaromtrent in de loop van de volgende week nader wordt bericht en dat zo spoedig mogelijk de betreffende “Verklaring” zal worden toegezonden.
Bij schrijven, gedagtekend 7 december 2007, berichten [H] en [J], voornoemd, dat zij tevens de zes kinderen van belanghebbende, [kind 1], [kind 2], [kind 3], [kind 4], [kind 5] en [kind 6] van bijstand zullen voorzien en dat genoemde kinderen een aantal schenkingen die zij in de jaren 2003, 2005 en 2006 hebben ontvangen van belanghebbenden alsnog fiscaal wensen te verantwoorden. Ieder van de zes kinderen zou per jaar € 14.000, derhalve in totaal € 42.000 per kind hebben ontvangen. Genoemde kinderen doen een beroep op artikel 67n en artikel 69, lid 3, van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna: AWR), de zogeheten tijdige vrijwillige verbetering (‘inkeerregeling’).
Gedagtekend 11 december 2007 berichten [H] en [J], voornoemd, namens belanghebbende, dat belanghebbende besloten heeft de bijgevoegde “Verklaring. In het buitenland aangehouden bankrekenin(en)” ingevuld aan de Inspecteur te retourneren. Vermeld wordt dat deze beslissing door belanghebbende onder de druk is genomen van de confrontaties met correspondentie van de Belastingdienst, waarin belanghebbende (onder dreiging van onjuiste en onredelijke schattingen, sancties en verzwaring en omkering van de bewijslast) wordt verzocht medewerking te verlenen aan een onderzoek.
Gedagtekend 4 maart 2008 bericht (een nieuwe ambtenaar namens) de Inspecteur aan [J], voornoemd, dat hij de behandeling van het onderzoek naar buitenlands vermogen/inkomen bij belanghebbende heeft overgenomen. In dit schrijven vermeldt de Inspecteur voorts dat hij geconstateerd heeft dat de “verklaring” en de “opgaaf” van in het buitenland aangehouden bankrekening(en) nog steeds niet ingezonden zijn. De Inspecteur stelt belanghebbende voor de laatste keer in de gelegenheid om de gevraagde gegevens en inlichtingen volledig te verstrekken door de “Verklaring en Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” ingevuld en ondertekend aan hem te sturen vóór 10 maart 2008.
Bij fax van 6 maart 2008 refereert [J], voornoemd, aan een telefonisch contact op die ochtend, waarin zij heeft aangegeven dat de ingevulde “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” reeds op 11 december 2007 aan de inspecteur is gezonden en dat voor het verstrekken van de “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” door de Inspecteur een termijn tot 30 maart 2008 is gesteld.
Bij schrijven, gedagtekend 11 maart 2008, verzoeken [H] en [J], voornoemd, namens belanghebbende om een reactie van de Inspecteur met betrekking tot de vijf (Hof: bedoeld zal zijn ‘zes’) inkeren. Bij schrijven van 13 maart 2008 bericht de Inspecteur aan [J], voornoemd, dat voor het geven van een reactie de bankgegevens van belanghebbende mogelijk een rol spelen, en dat hij na de bestudering van de nog te verstrekken bankgegevens zal reageren.
Bij schrijven, gedagtekend 3 april 2008, sturen [H] en [L], eveneens werkzaam bij [K], te [vestigingsplaats], de door de Inspecteur gevraagde stukken betreffende de ‘dagafschriften’ over 1996-2005 en de ‘bevestiging coupon/dividend’ over de periode 1996-2005.
Bij schrijven, gedagtekend 17 april 2008, komt de Inspecteur op basis van de namens belanghebbende aangeleverde bankbescheiden tot een voorlopige opstelling. Gedagtekend 25 april 2008 stuurt de Inspecteur een kennisgeving navordering, waarin hij belanghebbende op de hoogte stelt van diens voornemen om aan belanghebbende een navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000 met boete op te leggen, omdat over de jaren 1996 tot en met 2005 in de aangiften geen melding gemaakt werd van tegoeden en opbrengsten die in het buitenland zijn aangehouden en opgekomen. Bij genoemd schrijven stelt de Inspecteur belanghebbende tevens in kennis van zijn voornemen een vergrijpboete op te leggen onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust. De Inspecteur vermeldt in dit verband:
U heeft bewust nagelaten genoemde inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken, dan wel zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins te verwaarlozen kans dat, door het ten onrechte niet aangeven van genoemde inkomstenbestanddelen\ vermogensbestanddelen, te weinig belasting zou worden geheven. Dit ondanks dat in de aangifte uitdrukkelijk wordt gevraagd naar deze inkomstenbestanddelen\ vermogensbestanddelen. Op grond hiervan ben ik van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
Voor de samenstelling van het na te vorderen bedrag verwijst de inspecteur naar verschillende bijlagen.
Bij schrijven, gedagtekend 22 mei 2008, geven [H] en [L], voornoemd, een reactie op de aankondiging navorderingsaanslag en kennisgeving boete. Verzocht wordt om een specificatie die geleid heeft tot de opstelling zoals opgenomen bij de brief van 25 april 2008. Voorts wordt gevraagd om een nadere toelichting met betrekking tot de tot en met het jaar 2000 gerijpte rente en wordt een opmerking gemaakt over de aftrekbaarheid van de managementfees.
Op 29 mei 2008 heeft een bespreking plaats tussen de Inspecteur en [H] en [L], voornoemd, naar aanleiding van het schrijven van 22 mei 2008. Na ommekomst van deze bespreking is overeenstemming bereikt over de cijfermatige aspecten van de nader op te stellen vaststellingsovereenkomst.
Op 3 juni 2008 en 30 juni 2008 wordt de vaststellingsovereenkomst door de Inspecteur respectievelijk belanghebbende getekend. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende neergelegd:
De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel hebben gehouden. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben de volgende partijen om doelmatigheidsredenen enkel afspraken gemaakt.
(…)
De onderwerpen waar afspraken over zijn gemaakt betreffen:
1. De omvang van de correctiebedragen enkelvoudige belasting voor zover die een gevolg zijn van het hiervoor genoemde onderzoek.
2. De vorm waarin de, volgens partij 2 (Hof: de inspecteur), uit het onderzoek voortvloeiende bedragen aan belasting, heffingsrente en bestuurlijke boete geheven worden.
Ad 1. Partijen zijn het er over eens dat de correctiebedragen enkelvoudige belasting zoals vermeld in bijlage A1 A2 B1 en C1 juist zijn berekend op basis van de beschikbare feiten, te weten de afschriften van de betreffende banktegoeden en door partij 1 (Hof: belanghebbende) desgevraagd verstrekte informatie over stortingen en opnamen van die rekeningen.
Ad 2. Partijen geven, uitsluitend uit praktische overweging, de voorkeur aan het opleggen door partij 2 van één navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000, groot € 281.555, in plaats van diverse belastingaanslagen IB/VB/Schenkingsrecht met heffingsrente en boete(beschikkingen) over de periode 1996 tot en met 2005.
(…)
Aan belastingplichtige werd op 7 november 2007 een vragenbrief gestuurd, ten gevolge waarvan zij (ex. Art. 47AWR) verplicht is de gegevens van de buitenlandse bankrekeningen op te geven. Een antwoord, gegeven op 11 december 2007, op een dergelijke vragenbrief kan nimmer een vrijwillige verbetering opleveren.
Onderdeel van deze overeenkomst is ook de brief van 17 april 2008.
(…)
Partij 1 behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor om in bezwaar en beroep te komen tegen de op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000. Het bezwaar/beroep kan geen betrekking hebben op de omvang correctiebedragen enkelvoudige belasting en/of de vorm waarin de heffing heeft plaatsgevonden (één navorderingsaanslag vermogensbelasting), maar kan wel betrekking hebben op de bevoegdheid van de inspecteur om op basis van artikel 16, lid 4 AWR na te vorderen over een periode van 12 jaren in plaats van de periode van 5 jaren op basis van artikel 16, lid 3 AWR.
Partij 1 is in kennis gesteld van de gronden waarop de oplegging van de in de navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000 begrepen boete berust en verklaart, dat hiermee voldaan is aan de verplichting tot kennisgeving en mededeling als omschreven in artikel 67k, lid 1 en 67g, lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Partij 1 zal geen recht doen gelden op de in art. 67k, lid 2 AWR genoemde termijn.
Partij 1 verklaart, alvorens te hebben ondertekend, voldoende tijd te hebben gehad om zich te beraden en zijn besluit te zijn bijgestaan door zijn/haar belastingadviseur.
(….).
Gedagtekend 30 juni 2008 is de navorderingsaanslag opgelegd.
Bij schrijven, gedagtekend 7 augustus 2008, maakt belanghebbende bezwaar tegen de navorderingsaanslag. In onderling overleg besluiten de Inspecteur en belanghebbende het bezwaar aan te houden in verband met twee bij de Hoge Raad aanhangige zaken betreffende de verlengde navorderingstermijn (de zaken ‘Passenheim-Van Schoot’ en ‘X’).
Bij schrijven, gedagtekend 30 maart 2010, kondigt de Inspecteur aan uitspraak te zullen doen op het bezwaar, omdat de Hoge Raad in de twee, onder 2.28 genoemde, zaken arrest heeft gewezen.
Op 6 juli 2010 vindt een hoorgesprek plaats. Bij schrijven, gedagtekend 8 september 2010, doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslag?
II. Indien vraag I ontkennend beantwoord dient te worden, dient de navorderingsaanslag dan in zijn geheel te worden vernietigd of dient deze te worden gehandhaafd tot het bedrag waarover op de voet van artikel 16, lid 3, van de AWR zou kunnen worden nagevorderd?
III. Indien vraag I bevestigend dient te worden beantwoord dan wel indien het antwoord op vraag II luidt dat de navorderingsaanslag, inclusief de boete en heffingsrente, dient te worden gehandhaafd tot het bedrag waarover op de voet van artikel 16, lid 3, van de AWR zou kunnen worden nagevorderd, heeft de boete dan als passend en geboden te gelden?
IV. Indien vraag I bevestigend dient te worden beantwoord, dan wel indien het antwoord op vraag II luidt dat de navorderingsaanslag, dient te worden gehandhaafd tot het bedrag waarover op de voet van artikel 16, lid 3, van de AWR zou kunnen worden nagevorderd, is de heffingsrente dan tot een onredelijk hoog bedrag bepaald?
V. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade omdat de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen de, uit artikel 6 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voortvloeiende, redelijke termijn?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en III ontkennend en de vragen II, IV en V bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
In haar verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende gesteld aanspraak te maken op een integrale vergoeding van de in de hogerberoepsfase gemaakte kosten. Ter zitting heeft belanghebbende geconcludeerd dat een integrale proceskostenvergoeding niet reëel en haalbaar is en heeft zij het Hof verzocht, indien deze tot een proceskostenveroordeling komt, bij het bepalen van de wegingsfactor een zwaar gewicht aan de zaak toe te kennen.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot het toekennen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de navorderingsaanslag, inclusief de boete en heffingsrente.