Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-03-2013, BZ4336, 12-00119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-03-2013, BZ4336, 12-00119

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 maart 2013
Datum publicatie
15 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4336
Formele relaties
Zaaknummer
12-00119

Inhoudsindicatie

In de door de gemeente geheven marktprecariobelasting is een extra bedrag begrepen ter dekking van kosten van promotieactiviteiten voor de markt. Promotieactiviteiten zijn niet genoemd in het belastbaar feit voor de marktprecariobelasting. Voor wat betreft de heffing van het extra bedrag is de verordening marktprecariobelasting jegens belanghebbende onverbindend.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00119

Uitspraak op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 februari 2012, nummer AWB 11/1271, in het geding tussen

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 februari 2010 en onder aanslagnummer 0000000 voor het eerste kwartaal van het jaar 2010 een aanslag in de marktprecariobelasting (hierna: marktgelden) opgelegd van € 234,90 (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 14 mei 2010 de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag van € 221,40, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 december 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Vervolgens heeft het Hof aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten.

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

Aan belanghebbende is ingevolge de Verordening marktprecariobelasting Helmond 2010 van 20 november 2009 (hierna: de Verordening) voor het eerste kwartaal van het jaar 2010 een aanslag marktgelden met dagtekening 15 februari 2010 opgelegd van € 234,90. Het bedrag van € 234,90 bestaat uit een bedrag van € 221,40 voor de door belanghebbende gedurende de dinsdagse, woensdagse, vrijdagse en/of zaterdagse markt met een kraam c.a. werkelijk in gebruik genomen vierkante meters oppervlakte en uit een bedrag van € 13,50 ten behoeve van promotiedoeleinden voor de woensdagse en/of zaterdagse markt. Dit bedrag is met ingang van 1 januari 2010 ingevoerd. Voorheen was door marktkooplieden een vrijwillige bijdrage verschuldigd voor extra activiteiten, zoals reclamedoeleinden, het aanbrengen van feestverlichting, en dergelijke zaken.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of in de aanslag terecht een bedrag van € 13,50 voor promotiedoeleinden is begrepen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. Belanghebbende heeft bij brief van 22 juni 2010 bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar van 14 mei 2010. De Rechtbank 's-Hertogenbosch heeft partijen bij brief van 24 juni 2010 medegedeeld dat het beroepschrift is ontvangen. Bij brief van 27 januari 2011 heeft de Rechtbank

's-Hertogenbosch partijen medegedeeld dat de zaak waarin belanghebbende beroep heeft ingesteld overgedragen zal worden aan de Rechtbank (Breda). Bij brief van 1 maart 2011 heeft de Rechtbank (Breda) partijen in kennis gesteld van de ontvangst van het beroep van belanghebbende vanuit de Rechtbank 's-Hertogenbosch. De Rechtbank (Breda) heeft het beroep ter zitting van 27 januari 2012 behandeld en op 10 februari 2012 uitspraak gedaan, waartegen de Heffingsambtenaar bij het Hof hoger beroep heeft ingesteld.

4.2. Ingevolge artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaats gemeentelijke belastingen rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2009, Stcrt. 2009, 16182, is voor de periode 25 oktober 2009 tot 25 oktober 2012 Breda voor de behandeling van belastingzaken als bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet aangewezen als nevenzittingsplaats van de Rechtbank 's-Hertogenbosch. De in hoger beroep bestreden uitspraak is gedaan door de Rechtbank (Breda) en niet door de Rechtbank 's-Hertogenbosch (met nevenzittingsplaats Breda). Hieruit volgt dat allereerst (ambtshalve) de vraag dient te worden beantwoord of het Hof, ondanks de hier aan de orde zijnde onbevoegdheid, de zaak inhoudelijk in hoger beroep mag behandelen.

4.3. Artikel 27s van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geeft het Hof in hoger beroep de bevoegdheid om, indien het meent dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, die onbevoegdheid voor gedekt te verklaren en de uitspraak aan te merken als bevoegdelijk gedaan. Deze bevoegdheid is het Hof verleend ter voorkoming van nodeloze en door partijen niet gewenste vertraging in de afdoening van de zaak, derhalve met het oog op een effectieve beslechting van het geschil.

4.4. In hoger beroep hebben partijen geen grieven ingebracht tegen de omstandigheid dat niet de Rechtbank 's-Hertogenbosch (met nevenzittingsplaats Breda) maar de Rechtbank (Breda) de zaak heeft behandeld. Voorts hebben partijen ter zitting uitdrukkelijk verklaard aan deze omstandigheid geen gevolgen te willen verbinden. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat in dit geval geen van de partijen gebaat is bij een vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van het geding naar de Rechtbank 's-Hertogenbosch op grond van de geconstateerde onbevoegdheid van de Rechtbank (Breda) en het Hof verklaart om die reden de onbevoegdheid voor gedekt en merkt de uitspraak van de Rechtbank (Breda) als zijnde bevoegdelijk gedaan aan.

Ten aanzien van het geschil

4.5. Ingevolge artikel 216 van de Gemeentewet besluit de raad tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet vermeldt een belastingverordening, in de daartoe leidende gevallen, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief , het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.

4.6. Met gebruikmaking van de in artikel 228 van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid, in samenhang bezien met artikel 216 van de Gemeentewet, heeft de raad van de gemeente X de Verordening vastgesteld.

4.7. Artikel 2 van de Verordening vermeldt als de aard van de heffing en het belastbaar feit:

"1. Onder de naam 'marktprecariobelasting' wordt een belasting geheven voor het, in verband met het innemen van een standplaats op de markt, hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond op de dag, de plaats en gedurende de tijd dat ter plaatse een markt wordt gehouden.

2. (...).'

4.8. Het tarief bedraagt ingevolge artikel 4 van de Verordening:

'1. De belasting voor het hebben van voorwerpen als bedoeld in artikel 2 bedraagt:

a. voor kramen, tenten, tafels en andere soortgelijke opstallen, alsmede voor gronduitstallingen, per werkelijk in gebruik genomen vierkante meter oppervlakte:

per dag of per kwartaal

gedeelte daarvan

I. voor de zaterdagse marktdag € 0,82 € 8,20

II. voor de dinsdagse marktdag € 0,31 € 3,10

III. voor de woensdagse marktdag € 0,49 € 4,90

IV. voor de vrijdagse markt € 0,28 € 2,80

b. (...)

c. (...)

d. (...)

e. de tarieven onder a.I en a.III worden, ten

behoeve van promotiedoeleinden, per m²

ingenomen oppervlakte verhoogd met € 0,05 € 0.50

2. (...).'

4.9. De Heffingsambtenaar stelt dat uitgaande van het belastbare feit ingevolge artikel 2, lid 1, van de Verordening het heffen van de toeslag ten behoeve van promotiedoeleinden ingevolge artikel 4, lid 1, onderdeel e, van de Verordening is toegestaan omdat sprake is van een autonome tariefsverhoging, inhoudende dat voor de marktdagen van woensdag en zaterdag een extra verhoogd tarief geldt.

4.10. Het Hof verwerpt deze stelling van de Heffingsambtenaar. Uit de stukken van het geding volgt dat een bedrag wordt geheven ter dekking van de kosten van promotieactiviteiten ten behoeve van de Helmondse markten, alsmede dat dit bedrag uitsluitend is verschuldigd door degene die of ten behoeve van wie de in artikel 2 van de Verordening bedoelde voorwerpen op de woensdagse en zaterdagse markt aanwezig zijn.

4.11. Dergelijke promotieactiviteiten vormen feitelijk door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als bedoeld in artikel 229, lid 1, onderdeel b, van de Gemeentewet en moeten apart worden bezien van het belastbare feit voor de marktprecariobelasting, die geheven kan worden op grond van artikel 228 Gemeentewet (vergelijk het arrest Hoge Raad 5 september 2003, nr. 37 747, LJN AF4838).

4.12. Dit brengt mee dat het op grond van artikel 4, lid 1, aanhef, onderdeel e, van de Verordening geheven bedrag niet kan worden aangemerkt als een verhoging van het tarief van de marktprecariobelasting. Deze verhoging wordt immers geheven voor het, in verband met het innemen van een standplaats op de markt, hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond op de dag, de plaats en gedurende de tijd dat ter plaatse een markt wordt gehouden. Voorts merkt de Verordening het genot van de door de gemeente verstrekte diensten, de promotieactiviteiten, niet aan als belastbaar feit.

4.13. Bijgevolg laat het Hof - in navolging van de Rechtbank - de Verordening, voor zover het tarief ziet op promotiedoeleinden, als onverbindend jegens belanghebbende buiten toepassing. Gelet hierop behoeven de overige stellingen van de Heffingsambtenaar geen behandeling.

Slotsom

4.14. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.15. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 466.

Ten aanzien van de proceskosten

4.16. Nu het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.17. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 944, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting van € 15,40 (NS tweede klas A-'s-Hertogenbosch v.v.), is in totaal € 959,40.

4.18. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

- bepaalt dat van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 466, en

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 959,40.

Aldus gedaan op: 1 maart 2013 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.