Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2013, CA3323, 11-00192
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2013, CA3323, 11-00192
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 juni 2013
- Datum publicatie
- 17 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3323
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:391
- Zaaknummer
- 11-00192
Inhoudsindicatie
Naheffing omzetbelasting met boete. Beginsel van hoor en wederhoor.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag met boete opgelegd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft aannemelijk gemaakt dat een gedeelte van de naheffing onterecht is. Aangezien de boete niet juist is meegedeeld, dient deze te vervallen. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand gedaan van zijn verzoek om terugwijzing naar de Rechtbank, omdat zij het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 11/00192
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 januari 2011, nummer AWB 10/902, inzake het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 (hierna ook: het tijdvak), met dagtekening 25 februari 2009 en onder aanslagnummer 000.00.000.F.01.5501, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 5.282 aan belasting (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd is, in één geschrift met de naheffingsaanslag verenigd, bij beschikking een boete van € 1.320 opgelegd, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 785. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 september 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Deze zaak en de bij het Hof onder de procedurenummers 11/00193 tot en met 11/00195 geregistreerde hoger beroepen zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden.
1.6. De Inspecteur heeft bij brief van 7 oktober 2011 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Belanghebbende en de Inspecteur zijn bij brief van 8 november 2011 uitgenodigd voor het nadere onderzoek ter zitting op 7 december 2011. Bij brief van 4 december 2011 heeft belanghebbende om uitstel verzocht van het onderzoek ter zitting van 7 december 2011. De griffier heeft het verzoek afgewezen.
1.8. Bij brief van 7 december 2011 heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de drie leden van het Hof, die ter gelegenheid van die zitting de zaak behandelden. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 2 februari 2012 behandeld en op 22 februari 2012 onder nummer 160-19-2011 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.
1.9. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 april 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Deze zaak en de bij het Hof onder de procedurenummers 11/00193 tot en met 11/00195 geregistreerde hoger beroepen zijn wederom gelijktijdig ter zitting behandeld.
1.10. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 2 maart 2012, met nummer 0XXXXX0000000, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 14 maart 2012 op de afhaallocatie is afgehaald.
1.11. Bij aanvang van de zitting is de Inspecteur erop gewezen dat de samenstelling van de Vierde meervoudige Belastingkamer is gewijzigd en dat de zaak, gelet het bepaalde in artikel 8:64, lid 3, van de Awb, wordt voortgezet in de stand, waarin zij zich bevond op 7 september 2011. De Inspecteur heeft verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
1.12. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.13. De griffier heeft partijen er bij brief van 22 januari 2013 op gewezen dat de samenstelling van de meervoudige Belastingkamer is gewijzigd. Dat was voor belanghebbende aanleiding om te verzoeken om een nieuwe mondelinge behandeling.
1.14. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek heropend en het onderzoek voortgezet.
1.15. Het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 mei 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Deze zaak en de bij het Hof onder de procedurenummers 11/00193 tot en met 11/00195 geregistreerde hoger beroepen zijn wederom gelijktijdig ter zitting behandeld.
1.16. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.17. Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam A. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit een handelskwekerij en de in- en verkoop van plantmateriaal.
2.2. Op 20 september 2007 is door de Belastingdienst bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2007 (hierna: het boekenonderzoek). Van het boekenonderzoek is een rapport met dagtekening 4 december 2008 opgesteld.
2.3. Op de aangiften omzetbelasting over het tijdvak is een bedrag van € 5.282 teruggegeven. Bij het boekenonderzoek is geconstateerd dat er geen aansluiting is tussen de ingediende aangiften omzetbelasting 2005 en de aanwezige administratie. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 19 maart 2008 om opheldering verzocht, waarop de Inspecteur van belanghebbende geen antwoord heeft ontvangen. De Inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de artikelen 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.4. Aan belanghebbende is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij de teruggaaf van € 5.282 is nageheven. Tegelijkertijd is de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking opgelegd.
2.5. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur zowel de naheffingsaanslag als de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd, onder toepassing van de omkering van de bewijslast op grond van artikel 25, lid 3, onderdeel b van de AWR.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
II. Is de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd dient te worden.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, alsmede tot vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.389 aan belasting, tot vernietiging van de boetebeschikking en tot vermindering van de beschikking heffingsrente overeenkomstig.
4. Gronden
Vooraf
4.1. Ten aanzien van de door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte grief dat de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor ten onrechte niet heeft toegepast, heeft belanghebbende ter zitting op 7 september 2011 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud het standpunt ingenomen dat hij geen terugwijzing naar de Rechtbank verzoekt en heeft deze grief ingetrokken. Ter zitting op 2 mei 2013 is belanghebbende hiervan teruggekomen. Het Hof is van oordeel dat het opnieuw innemen van een standpunt waarvan eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand is gedaan, in beginsel in strijd is met een goede procesorde. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zulks in dit geval anders zou zijn. Het Hof houdt het ervoor dat belanghebbende zijn grief over de schending van het beginsel van hoor en wederhoor heeft ingetrokken.
Ten aanzien van het geschil
4.2. De Rechtbank heeft overwogen:
"2.5. Nu de naheffingsaanslag uitsluitend is opgelegd ter zake van de verleende teruggaaf, rust de bewijslast dat de teruggaaf ten onrechte is teruggenomen op belanghebbende. De bewijslast dat terecht teruggaaf is verleend rustte immers al op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op die teruggaaf. Belanghebbende heeft geen facturen en/of ander bescheiden overgelegd waaruit het recht op die teruggaaf blijkt."
4.3. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof op 4 april 2012 verklaard, dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot een bedrag van € 2.389 aan belasting, omdat belanghebbende in hoger beroep de voorbelasting ten dele heeft aangetoond. Voorts verklaarde de Inspecteur dat de boete niet juist is medegedeeld en daarom dient te vervallen.
4.4. Het Hof zal de Inspecteur hierin volgen en dienovereenkomstig uitspraak doen. Hierbij overweegt het Hof dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag tot een lager bedrag dan € 2.389 verminderd dient te worden. Het Hof onderschrijft in zoverre de overweging van de Rechtbank vermeld onder 2.5 van haar uitspraak en maakt die tot de zijne. De in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond moet worden verklaard. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht te vergoeden.
4.7. Van belanghebbende is bij de Rechtbank ter zake van de behandeling van het onder nummer AWB 10/905 geregistreerde beroep en bij het Hof ter zake van de behandeling van het onder nummer 11/00195 geregistreerde hoger beroep griffierecht geheven ten bedrage van respectievelijk € 297 en € 227. De Rechtbank heeft ter zake van de behandeling van de onder de nummers AWB 10/902, AWB 10/903 en AWB 10/904 geregistreerde beroepen geen griffierecht geheven. Het Hof heeft ter zake van de behandeling van de onder de nummers 11/00192, 11/00193 en 11/00194 geregistreerde hoger beroepen geen griffierecht geheven.
4.8. Belanghebbende heeft in één geschrift hoger beroep ingediend tegen de uitspraken van de Rechtbank met nummers AWB 10/902, AWB 10/903, AWB 10/904 en AWB 10/905. Het Hof merkt deze besluiten aan als samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, lid 3, van de Awb.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.10. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbende in het gelijk is gesteld. Dit betreft de twee zaken ten name van belanghebbende, kenmerk 11/00192 en kenmerk 11/00193.
4.11. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen van 7 september 2011 en van 2 mei 2013 van elk € 30,08.
4.12. In de onderhavige zaak wordt een bedrag van € 60,16 : 2 = € 30,08 toegekend.
4.13. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.389 aan belasting;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 524 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 30,08; en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 7 juni 2013 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, G.J. van Muijen en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.