Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:146, 12-00629
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:146, 12-00629
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 januari 2014
- Datum publicatie
- 26 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:146
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2887
- Zaaknummer
- 12-00629
Inhoudsindicatie
Waardering panden voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het Hof acht de door de taxateur van de Inspecteur getaxeerde en onderbouwde waarden aannemelijk.
Het beroep op opgewekt vertrouwen door uitlatingen in het controlerapport en het beroep op het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 februari 2004, nr. CPP2003/2040M, waarin – voor zover van belang – staat dat voor de waardering van verhuurde panden onder de Wet IB 2001 niet is veranderd ten opzichte van de Wet op de vermogensbelasting 1964, faalt.
Geen opgewekt vertrouwen of schending gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de afdoening van de procedures van twee andere belastingplichtigen, omdat die gevallen niet vergelijkbaar zijn met het geval van belanghebbende.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00629
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 augustus 2012, nummer 11/6290, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, [inspecteur],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is op 8 oktober 2008 voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.155 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 68.419. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.985 aan heffingsrente vastgesteld. Na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken van 8 november 2011 de aanslag gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd met een bedrag van € 226.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 8 oktober 2012 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft op 23 oktober 2013 een nadere argumentatie ingediend. De Inspecteur heeft op 25 oktober 2013 een stuk met het opschrift ‘verweerschrift’ ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 november 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot, de heer [A], ter bijstand vergezeld van de heer [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D]. Gelijktijdig met de onderhavige zaak zijn de zaken van de echtgenoot van belanghebbende, bij het Hof bekend onder kenmerknummers 12/00630, 12/00631 en 12/00632, behandeld.
1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota, een stuk met het opschrift ‘conclusie van repliek’ en een stuk met mededelingen inzake de ontvankelijkheid van het stuk van de Inspecteur met het opschrift ‘verweerschrift’, voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota met bijlage voorgedragen en overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de bijlage, waarna deze door de Inspecteur is teruggenomen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is op 11 november 2013 bij het Hof een brief van 8 november 2013 en op 24 december 2013 een brief van 23 december 2013 van belanghebbende binnengekomen. Op de hierna onder 4.1 vermelde gronden laat het Hof deze brieven buiten beschouwing.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten in de uitspraak onder nummer AWB 11/6290 vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn eigenaar van [een] aantal onroerende zaken die zij verhuren. Het betreft de volgende panden:
- [a-straat] 10 te [woonplaats]
- [b-straat] 56 te [woonplaats]
- [c-straat] 66 te [woonplaats]
- [d-straat] 26 te [woonplaats]
- [d-straat] 26a te [woonplaats]
- [e-straat] 2 te [plaats]
In 2000 heeft bij de echtgenoot van belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn ook de in 2.1 genoemde onroerende zaken, met uitzondering van [e-straat] 2, onderwerp van gesprek geweest. In het rapport dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Reikwijdte van het onderzoek
Onderzocht en in dit rapport opgenomen is de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1997 en 1998
- Premie Waz 1998
- Vermogensbelasting 1998 en 1999
(…)
5 Vermogensbelasting
Overige onroerende zaken
Belastingplichtige en/of zijn echtgenote bezitten naast de eigen woning nog meer onroerende zaken. Het betreft drie verhuurde woonhuizen, 21 verhuurde garageboxen en een bedrijfspand (…).
Voor de vermogensbelasting geldt als waarderingsmaatstaf voor de overige onroerende zaken de waarde in het economische verkeer. Mijn uitgangspunt was om de waarde van deze onroerende zaken tenminste te stellen op de WOZ-waarde. Belastingplichtige was het hier absoluut niet mee eens en wilde uitgaan van een vast percentage (60 a 70%) van de WOZ-waarde. Ik heb vervolgens opdracht gegeven aan onze afdeling waardebepaling om de waarde in het economische verkeer van deze onroerende zaken vast te stellen. Deze heeft tot tweemaal toe contact opgenomen met belastingplichtige, waarbij geen concrete datum voor deze taxatie vastgesteld is. Daarom heb ik met belastingplichtige afgesproken (…) om bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van de WOZ-waardes.
(…)
7. Slotopmerkingen
(…)
Belastingplichtige gaat akkoord met de correcties, met uitzondering van de correctie onder punt 5.1 van dit rapport. (…) Inmiddels is de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999/vermogensbelasting 2000 ingediend. De conclusies uit dit boekenonderzoek zullen ook gevolgen hebben voor die aangifte.
Afspraak
Met belastingplichtige is afgesproken om bij het vaststellen van de aanslag vermogensbelasting voor de waarde van het overig onroerend goed uit te gaan van de WOZ-waarde. Ik ben bereid om ambtshalve deze waardes te verminderen tot door onze afdeling waardebepaling vastgestelde waardes. Belastingplichtige dient daartoe wel tijdig (binnen 6 weken) na datering van de aanslagen bezwaar te maken.”
Namens de inspecteur heeft [D], taxateur voor de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor [woonplaats] op 5 oktober 2005 de panden door middel van een zichttaxatie getaxeerd. In zijn taxatierapporten van 25 januari 2006 heeft de taxateur de volgende panden per onder meer 1 januari 2004 en 1 januari 2005 getaxeerd en wel op de volgende bedragen:
1 januari 2004 |
1 januari 2005 |
|
€ |
€ |
|
[a-straat] 10 |
127.000 |
€ 130.000 |
[b-straat] 56 |
€ 108.000 |
€ 110.000 |
[c-straat] 66 |
€ 342.000 |
€ 350.000 |
[d-straat] 26a |
€ 76.000 |
€ 78.000 |
[d-straat] garages |
€ 234.000 |
€ 238.000 |
Totaal |
€ 887.000 |
€ 906.000 |
[d-straat] 26 is enkel getaxeerd per 1 januari 2001 en wel op € 315.000.
De rechtbank heeft in de door belanghebbende gevoerde procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2003 de waarde per 31 december 2003 van het pand [e-straat] 2 vastgesteld op € 251.000. In hoger beroep noch in cassatie is dit oordeel vernietigd.
In hun aangiften inkomstenbelasting 2004, 2005, 2006 en 2007 hebben belanghebbende en haar echtgenoot als onderdeel van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen de volgende bedragen voor de onroerende zaken aangegeven:
31 dec. 2004 |
31 dec. 2005 |
31 dec. 2006 |
|||
1 jan. 2004 |
en 1 jan. 2005 |
en 1 jan. 2006 |
en 1 jan. 2007 |
31 dec. 2007 |
|
[a-straat] 10 |
€ 46.285 |
€ 46.285 |
€ 49.380 |
€ 50.220 |
€ 50.274 |
[b-straat]. 56 |
€ 68.067 |
€ 68.067 |
€ 62.895 |
€ 63.964 |
€ 64.033 |
[c-straat] 66 |
€ 149.747 |
€ 149.747 |
€ 137.746 |
€ 140.087 |
€ 140.244 |
[d-straat] 26 |
€ 164.172 |
€ 245.033 |
€ 321.234 |
€ 326.695 |
€ 327.067 |
[e-straat]. 2 |
€ 94.272 |
€ 94.272 |
€ 100.718 |
€ 102.430 |
€ 264.445 |
Totaal |
€ 522.543 |
€ 603.404 |
€ 671.973 |
€ 683.396 |
€ 846.063 |
De inspecteur is afgeweken van de aangiften. Volgens de inspecteur dienen de volgende waardes te worden meegenomen in het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De inspecteur heeft de aanslagen overeenkomstig deze waardes vastgesteld:
31 dec. 2004 |
31 dec. 2005 |
31 dec. 2006 |
|||
1 jan. 2004 |
en 1 jan. 2005 |
en 1 jan. 2006 |
en 1 jan. 2007 |
31 dec. 2007 |
|
[a-straat] 10 |
€ 127.000 |
€ 130.000 |
€ 139.000 |
€ 144.000 |
€ 151.000 |
[b-straat]. 56 |
€ 108.000 |
€ 110.000 |
€ 118.000 |
€ 122.000 |
€ 127.000 |
[c-straat] 66 |
€ 342.000 |
€ 350.000 |
€ 376.000 |
€ 391.000 |
€ 410.000 |
[d-straat] 26 |
€ 336.000 |
€ 341.000 |
€ 345.000 |
€ 350.000 |
€ 355.000 |
[d-straat] 26a |
€ 76.000 |
€ 78.000 |
€ 83.000 |
€ 86.000 |
€ 90.000 |
[d-straat]. garages |
€ 234.000 |
€ 238.000 |
€ 255.000 |
€ 265.000 |
€ 277.000 |
[e-straat]. 2 |
€ 251.000 |
€ 256.000 |
€ 275.000 |
€ 285.000 |
€ 298.000 |
Totaal |
€ 1.474.000 |
€ 1.503.000 |
€ 1.591.000 |
€ 1.643.000 |
€ 1.708.000 |
De inspecteur heeft bij zijn uitspraken op bezwaar de aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. Het onderhavige beroep richt zich tegen de uitspraken op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004, waarin het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 68.419 en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Voor het jaar 2004 zijn de correcties geheel bij belanghebbende in aanmerking genomen. Voor de jaren 2005, 2006 en 2007 zijn de correcties geheel bij de echtgenoot van belanghebbende in aanmerking genomen. Ter zitting in eerste aanleg hebben partijen verklaard dat zij deze verdeling zijn overeengekomen. De Rechtbank heeft de verdeling gevolgd.
Naast de taxatie van de heer [D] zoals vermeld in onderdeel 2.3 van de uitspraak van de Rechtbank, heeft taxateur mr. [E] MSRE RT lopende de procedures over voorgaande jaren (bij het Hof bekend onder kenmerknummers 08/00563, 08/00564 en 08/00565) de panden nogmaals getaxeerd. In zijn rapport, dat de jaren 2001 tot en met 2005 behelst, heeft de heer [E] – voor zover in de onderhavige procedures van belang – voor de jaren 2004 en 2005 tot dezelfde waarden geconcludeerd als de heer [D].
De hoger beroepen betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekering inzake de jaren 2001, 2002 en 2003 met hofkenmerknummers 08/00563, 08/00564 en 08/00565 zijn door het Hof met betrekking tot de waardebepaling van de panden ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft onder verwijzing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie in zijn arresten van 25 februari 2011 met kenmerk 10/01537, 10/01667 en 10/01668 de beroepen in cassatie gericht tegen voornoemde uitspraken van het Hof ongegrond verklaard. De tegen de drie voornoemde uitspraken van het Hof gerichte herzieningsverzoeken met kenmerk 12/00461, 12/00462 en 12/00463 zijn door het Hof bij uitspraak van 27 juni 2013 afgewezen.
Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur heeft betrekking op de afdoening van de procedures inzake de belastingplichtigen [F] en [G]. Belanghebbende zijn geen andere gevallen bekend.
Ter zitting heeft belanghebbende haar grief met betrekking tot de invorderingsrente ingetrokken.
Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 de panden tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend. Voor de waardering is aangesloten bij de afspraak in het controlerapport van 10 september 2001, waarbij belanghebbende uitgaat van de WOZ-waarden naar waardepeildatum 1 januari 1999 vermeerderd met een indexatie.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur de waarden van de panden per de peildata 1 januari 2004 en 31 december 2004 juist vastgesteld voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen?
II. Doet belanghebbende terecht een beroep op in rechte te honoreren vertrouwen op grond van het rapport van het boekenonderzoek gedagtekend 10 september 2001 dan wel op grond van de wijze waarop de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2008 is opgelegd?
III. Doet belanghebbende terecht een beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur ten aanzien van de afdoening van de procedures inzake de belastingplichtigen [F] en [G]?
IV. Is het bij beschikking vastgestelde bedrag aan heffingsrente juist vastgesteld?
V. Geeft de uitspraak van de Rechtbank blijk van vooringenomenheid en partijdigheid?
VI. Diende de Rechtbank het verweerschrift van de Inspecteur in eerste aanleg buiten beschouwing te laten?
Belanghebbende beantwoordt de vragen I en IV ontkennend en de vragen II, III, V en VI bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van€ 31.398, onder handhaving van het belastbaar inkomen uit werk en woning en vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.