Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1708, 13-00686 t-m 13-00688
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1708, 13-00686 t-m 13-00688
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juni 2014
- Datum publicatie
- 18 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1708
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:356, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-00686 t-m 13-00688
Inhoudsindicatie
Voortvarendheid. Belanghebbende heeft door tussenkomst van een beleggingsadviesbureau een tegoed (A) aangehouden op een Zwitserse bankrekening. De rente en saldi van dit tegoed zijn niet aangegeven voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting. Voordat de Inspecteur is geïnformeerd over de zaak heeft de FIOD enkele jaren onderzoek gedaan in de administratie van het beleggingsadviesbureau. De omvang van de werkzaamheden door de FIOD was zeer groot en bestond onder meer uit huiszoekingen, inbeslagnames, verhoren, buitenlandse rechtshulpverzoeken en het doornemen en analyseren van enorme hoeveelheden uiteenlopende al dan niet digitale data. De werkzaamheden waren voorts complex. Daarom werd op piekmomenten door tientallen rechercheurs aan de zaak gewerkt en tevens bijstand verleend door medewerkers van de belastingdienst.
Vervolgens heeft de FIOD de gegevens overgedragen aan de Inspecteur.
De overdracht van deze gegevens door de FIOD aan de Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof rechtmatig op grond van artikel 55 van de AWR plaats gevonden.
Nadat de Inspecteur vragen heeft gesteld over dat tegoed A, heeft belanghebbende de Inspecteur gemeld dat hij ook over een ander buitenlands tegoed (B) beschikt. De rente en saldi van tegoed B zijn over de jaren 1999 en 2000 wèl en over 2001 niet aangegeven.
Het Hof is van oordeel, dat de FIOD de vrijheid om tot een projectmatige aanpak te komen, niet heeft overschreden, terwijl voorts aannemelijk is dat met voldoende mankracht bij voortduring aan het project is gewerkt. Het Hof concludeert dat zowel de FIOD als de Inspecteur gedurende deze periode voortvarend hebben gehandeld. Het Hof verwerpt voorts het beroep van belanghebbende op het Chambaz-arrest.
Het beroep van belanghebbende op de inkeerregeling van artikel 67n AWR en de inkeerresolutie (Besluit Staatssecretaris van Financiën, 2 september 2013, nr. BLKB2013/509M) ten aanzien van tegoed A wordt afgewezen omdat belanghebbende op grond van de wettekst niet tijdig is ingekeerd.Het Hof is van oordeel dat de boete dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op tegoed B, primair omdat opzet niet aannemelijk is en subsidiair (voor het geval anders zou moeten worden geoordeeld) omdat belanghebbende ten aanzien van tegoed B succesvol beroep kan doen op de inkeerregeling van artikel 67n AWR.
Uitspraak
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00686 tot en met 13/00688
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 april 2013, nummers AWB 12/4591, 12/6117 en 12/6118 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/[inspecteur],
hierna: de Inspecteur,
met betrekking tot de hierna te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en beschikkingen opgelegd:
jaar |
aanslag-nummer0475.90.476. |
Rechtbanknummer |
Hof-kenmerk |
IB/PVV € |
boete € |
heffings- rente€ |
1999 |
H98 |
12/4591 |
13/00686 |
15.486 |
7.743 |
6.818 |
2000 |
H08 |
12/6117 |
13/00687 |
677 |
339 |
273 |
2001 |
H17 |
12/6118 |
13/00688 |
8.596 |
4.297 |
3.097 |
Belanghebbende heeft op regelmatige wijze bezwaar gemaakt tegen alle genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2000 en 2001 en de bijbehorende beschikkingen afgewezen En het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV en bijbehorende beschikkingen gegrond verklaard en het belastbare inkomen met f 12.947 verminderd en de boete en heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 12/4591 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep met de nummers AWB 12/4591 en AWB 12/6117 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep met nummer AWB 12/6118 gegrond verklaard, de uitspraken (Hof: uitspraak) op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag over het jaar 2001 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.874, de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 2.148, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.380 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 13/00686 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop een conclusie van repliek ingediend, die de Inspecteur bij conclusie van dupliek heeft beantwoord.
De Inspecteur heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota met bijlagen ingezonden die (door tussenkomst van de griffier) ook aan belanghebbende is gestuurd.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 januari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [D], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E], de heer [F] en de heer [G].
Het Hof heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.
In september 2007 heeft de FIOD een inval gedaan bij vermogensbeheerder [A] (hierna: [A]). Aanleiding voor deze inval was het vermoeden dat [A] actief betrokken was bij het verduisteren van spaargelden van in Nederland woonachtige belastingplichtigen
Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat cliënten van [A] zogenoemde coderekeningen hadden geopend bij Zwitserse banken. Een coderekening is een rekening waarbij de naam, adres en woonplaats van de eigenaar niet bij de rekening vermeld worden. Bij het openen van de coderekeningen trad [A] op als gevolmachtigde van haar cliënten. Op 27 juli 2010 heeft de Officier van Justitie het zogenoemde ‘[A dossier]’ vrijgegeven voor fiscaal gebruik. Vanaf dat moment lag het dossier ter beschikking van de inspecteur. Na onderzoek heeft de inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote, [C], geïdentificeerd als coderekeninghouder, van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] bij de ABN AMRO Bank te Zwitserland (hierna: de buitenlandse bankrekening). Belanghebbende noch zijn echtgenote hebben aangiften gedaan waarin inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen die betrekking hebben op de buitenlandse bankrekening.
Met betrekking tot de buitenlandse bankrekening heeft de inspecteur met dagtekening 24 januari 2011 een vragen brief gestuurd aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft vervolgens erkend dat zijn echtgenote en hij gerechtigd waren tot de buitenlandse bankrekening. Voorts heeft belanghebbende inzage verstrekt in een andere buitenlandse bankrekening, te weten de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2].
Met dagtekening 30 november 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende de onder 1.1. genoemde navorderingsaanslagen IB/PVV en beschikkingen opgelegd.
Tot de stukken van het geding (bijlage 3 bij de pleitnota van de Inspecteur) behoort een afdruk van een e-mail waarin de Inspecteur aan mw. [B], verbonden aan het Functioneel Parket te ’s-Hertogenbosch, de volgende vraag stelt.
“(…)
De fiscale rechter wil (…) een beeld krijgen van de verrichte werkzaamheden door het onderzoeksteam gedurende het strafrechtelijke onderzoek, dus over de periode van 8 maart 2007 tot aan het vrijgeven van de gegevens uit het strafrechtelijk dossier aan de inspecteur op 27 februari 2010 (een periode van bijna 3 jaar).
De fiscale rechter wil aan de hand van dit te verstrekken overzicht kunnen beoordelen of het fiod onderzoek voortvarend werd verricht en niet bijvoorbeeld een jaar heeft stilgelegen().
(…)”
De Inspecteur ontving het volgende antwoord (bijlage 4 bij de pleitnota).
“Omschrijving van werkzaamheden verricht in het strafrechtelijke onderzoek door de Fiod met de naam [K], gefisnummer [nummer].
Aanvang van het onderzoek:
Op 8 maart 2007 is de zaak [K] geaccepteerd in het TPO. De zaak is gebaseerd op verdenkingen dat aangiften inkomstenbelasting door meerdere verdachten onjuist zijn gedaan, omdat de waarde (opbrengst) van beleggingsportefeuilles niet zijn aangegeven . Enerzijds zijn dat de beleggers die vermoedelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting hebben ingediend (verder beleggers), anderzijds het bedrijf en haar directeuren/medewerkers die daarbij een rol hebben gespeeld (verder Beleggingskantoor).
Vooraf aan de zaak [K] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder de naam [L]. Deze zaak vormde onder andere de aanleiding van het onderzoek [K].
Voor het strafrechtelijk onderzoek [K] is een onderzoekteam geformeerd, bestaande uit een projectleider, drie tot vier rechercheurs en een ondersteuner. Tijdens piekmomenten zijn tientallen rechercheurs ingezet (in actieweken: doorzoekingen en getuigenverhoren).
Daarnaast is tijdens de duur van het onderzoek bijstand verleend door twee medewerkers van de belastingdienst en gedurende een korte periode nog een van de bela5tÏngdienst afkomstige specialist op het gebied van buitenlandse rechtsvormen.
In de periode november 2007 tot en met februari 2008 zijn twee Fiod medewerkers uit het onderzoeksteam tijdelijk in de Klimop zaak ingezet en werd het [K] onderzoek met enkele mensen minder gedraaid.
Vooronderzoek
Na acceptatie van deze strafzaak heeft het onderzoekteam de zaak Black Fruit 1 en de ten aanzien van het Beleggingskantoor bekende feiten geanalyseerd op mogelijk bewijs voor [K]. Verder is onderzoek gedaan naar de bedrijfsstructuur van het beleggingskantoor, haar werkzaamheden, haar producten en haar beleggers. Daarbij is eveneens informatie verzameld bij getuigen en externen als AFM en de Nederlandse Bank.
Het vooronderzoek heeft in eerste instantie geresulteerd in een proces-verbaal van verdenkingen d.d. 14 augustus 2007 ten aanzien van het Beleggingskantoor (vijf verdachten, waaronder[A], de directeur en 3 (ex)medewerkers). Vervolgens is het strafrechtelijk onderzoek tegen het Beleggingskantoor ingesteld.
Gedurende het onderzoek zijn naast dit strafrechtelijk onderzoek vier separate strafrechtelijke onderzoeken tegen beleggers opgestart en afgerond.
Doorzoekingen en inbeslagname
Op 18 september 2007 hebben in totaal 7 doorzoekingen (waarvan 2 in België) en 6 vorderingen bij verdachten en getuigen plaatsgevonden en zijn in totaal ongeveer 900 stuks administratieve bescheiden ( 1 stuk kan bestaan uit bijvoorbeeld: één ordner, 40 hangmappen, bundel met bescheiden), 14 computers en een grote hoeveelheid digitale data in beslag genomen.
Later (in oktober 2008) heeft er nog in Spanje een doorzoeking plaatsgevonden en ook aldaar zijn bescheiden in beslag genomen.
Getuigenverhoor
In totaal zijn 56 getuigen gehoord.
Hiervan werden er al 25 in[L] gehoord voor aanvang van het [K] onderzoek.
De overige 31 getuigen werden gehoord in de periode 18 september 2007 tot en met 3 december 2009. Veel getuigen werden meerder keten gehoord, tot wel 5 keer toe.
Rechtshulpverzoeken
Er zijn twee rechtshulpverzoeken naar België gestuurd en een naar Spanje.
([A] had een kantoor in België en de directeur woonde in België.)
Onderzoek in de bescheiden
Na de doorzoekingen van 18 september 2007 heeft het onderzoeksteam eerst de formele vastleggingen van het inzetten van dwangmiddelen verricht en vervolgens zijn de fysieke in beslag genomen bescheiden in de periode tot maart 2008 volledig gescand.
Gedurende de periode maart 2008 tot medio 2009 heeft het onderzoeksteam alle bescheiden en digitale gegevens onderzocht. Er werden diverse selecties gemaakt betreffende beleggers met coderekeningen, Bip rekeningen, rekeningen die via Nederland en/of België liepen, rekeningen met vermelding van * of *. Het doorspitten van de zeer grote hoeveelheid in beslag genomen bescheiden en digitale gegevens was een zeer tijdrovende bezigheid. Het ging immers om bescheiden en digitale gegevens betreffende enkele duizenden beleggers die een of meerdere rekeningen via [A] hadden lopen.
Per rekeninghouder werden diverse gegevens in het beslag gevonden zoals:
Contracten, openingsformulieren van bankrekeningen, cliëntovereenkomsten, overeenkomsten tot effectenbemiddeling, effectenoverzichten per kwartaal en per jaar, aankoop- en verkooplijsten van effectenpakketten, correspondentie per brief en per mailverkeer, enz.
Deze gegevens zaten niet per belegger bij elkaar in één ordner maar op tientallen plaatsen verspreid in de diverse in beslag genomen voorwerpen.
Aan de hand daarvan werden uiteindelijk 18 zogenaamde “uitlopers” (= individuele beleggers) geselecteerd. Voor deze “uitlopers” werd telkens volledig onderzocht en middels processen-verbaal vastgelegd of zij onjuiste aangiften inkomstenbelasting hadden ingediend. Daarvoor zijn zij ook gehoord. Betreffende de 18 “uitlopers” zijn deel processen-verbaal opgemaakt, die deel zijn gaan uitmaken van het eindproces-verbaal tegen het beleggingskantoor. Zoals eerder vermeld is tegen vier van deze 18 “uitlopers” een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
De bevindingen van de strafrechtelijke onderzoeken tegen de vier “uitlopers” zijn gedurende 2009 vastgelegd in vier eindprocessen-verbaal en Ingediend bij het functioneel parket. In de tweede helft van 2009 zijn de verdachten (beleggingskantoor) middels verhoren geconfronteerd met de bevindingen. Vervolgens zijn de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek tegen het beleggingskantoor in één eindproces-verbalen vastgelegd en ingediend bij het functioneel parket.
Het Fiod-onderzoek is gesloten op 12 januari 2010 (datum eind PV).
Contact met Officier van Justitie
Om de voortgang in het strafrechtelijke onderzoek te controleren en te sturen is er gedurende het onderzoek regelmatig overleg geweest met de Ovj. Deze besprekingen werden om de 2 à 3 maanden gevoerd met de onderzoeksleider.
Eind proces-verbaal
Het eind proces-verbaal van 12 januari 2010 bestond uit 23 ordners.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de Inspecteur voldaan aan het voortvarendheidscriterium als bedoeld in het arrest Hoge Raad 26 februari 2010, nrs. 43050bis en 43670bis?
-
Is het door de Inspecteur van de Belastingdienst/FIOD ontvangen bewijsmateriaal verkregen in strijd met de toepasselijke voorwaarden van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en / of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG)?
-
Mag het door de Inspecteur van belanghebbende ontvangen bewijsmateriaal worden gebruikt voor de beboeting (“Chambaz-verweer”)?
-
Dient de boete te worden vernietigd op grond van de inkeerregeling dan wel het gelijkheidsbeginsel in verband met de zogenoemde inkeerresolutie (Besluit Staatssecretaris van Financiën, 2 september 2013, nr. BLKB2013/509M)?
-
Dient de boete te worden verminderd op grond van het feit dat de redelijke termijn voor berechting zou zijn overschreden?
Belanghebbende is van mening dat de vragen B, D en E bevestigend moet worden beantwoord en de overige vragen ontkennend. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en van alle in 1.1. genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.