Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:197, 13-00505
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:197, 13-00505
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 januari 2014
- Datum publicatie
- 7 maart 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:197
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:373
- Zaaknummer
- 13-00505
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt dat de aanslag vennootschapsbelasting 2009 moet worden verminderd in verband met de afwaardering van een vordering op een in 2010 failliet verklaarde afnemer. Het Hof is, in navolging van de Rechtbank, van oordeel dat belanghebbende het bestaan van een vordering ultimo 2009 op die afnemer niet aannemelijk heeft gemaakt zodat een afwaardering niet aan de orde is.
Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00505
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te [plaats 2] (hierna: de Rechtbank) van 7 februari 2013, nummer AWB 12/583, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/[inspecteur],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 117.194, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting, te weten op 6 december 2013, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A], en als gemachtigde de heer [B], belastingadviseur te [plaats 2], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D].
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank is van de volgende feiten uitgegaan, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“ 2.1. Belanghebbende is in 2006 opgericht en haar activiteiten bestaan uit de import en export van vee en vlees en handel in varkens en biggen.
In de aangifte Vennootschapsbelasting 2009 (hierna: Vpb) heeft belanghebbende de vordering op de debiteur [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) voor een bedrag van
€ 234.722 afgewaardeerd ten laste van de winst, waardoor het belastbaar bedrag € 117.528 negatief bedraagt. De vordering op handelsdebiteuren van € 862.625 bedraagt volgens de aangifte na afwaardering nog € 627.903.
De inspecteur is bij de vaststelling van de onderhavige aanslag afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte Vpb en heeft de afwaardering op de oninbare vordering van € 234.722 gecorrigeerd, waardoor het belastbaar bedrag is vastgesteld op
€ 117.194.”
In aanvulling op de hiervoor vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting nog de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij de nummering van de Rechtbank wordt vervolgd):
Tot de gedingstukken behoort een rapport van 15 maart 2010 van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek waarbij is onderzocht de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb 2006 en 2007. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“4.1.3 Voorziening dubieuze debiteuren
De voorziening dubieuze debiteuren bedraagt volgens de jaarrekening 2006
€ 199.607,- en volgens de jaarrekening 2007 € 234.722,-. De voorziening heeft geheel betrekking op [bedrijf].
Bij de controle is het volgende gebleken:
Het saldo van de openstaande posten van [bedrijf] bedraagt op 31 december 2006 € 293.339,67. Hiervan is € 199.607,- als dubieus aangemerkt. Het saldo van de openstaande posten per ultimo 2007
(€ 234.722) is geheel als dubieus aangemerkt.
Volgens de debiteurenadministratie heeft belanghebbende in het jaar 2007 van [bedrijf] een bedrag van € 171.847,04 ontvangen dat geheel betrekking heeft op facturen [bedrijf] opgenomen in het debiteurensaldo 2006. Daarnaast heeft belanghebbende in 2007 volgens de debiteurenadministratie een bedrag van in totaal € 134.900,- afgeboekt op facturen 2006 die volgens de debiteurenadministratie 2006 reeds geheel waren voldaan. Dit betreft de facturen [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]. Ook is in 2007 een bedrag van € 11.000,- afgeboekt op factuur [nummer 4] uit het jaar 2006 waarvan ultimo 2006 nog “slechts” € 4.702,61 openstond.
De facturen [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] staan volgens de debiteurenlijst ultimo 2006 niet meer open (saldo € 0,-) doch volgens de debiteurenlijst ultimo 2007 staan genoemde facturen voor in totaal € 6.438,45 open.
Alle betalingen van [bedrijf] zijn kasbetalingen. In de kasstaten 2006 en 2007 zijn geen data opgenomen. Ook zijn er geen tussentijdse tellingen gemaakt. Volgens het grootboek hebben alle kasmutaties 2007 als mutatiedatum 30 juni 2007. Volgens de adviseur is dit te wijten aan de conversie van de administratie van Exact Dos naar Exact Globe. Mede gezien het ontbreken van data in de kasstaten is het feitelijk onmogelijk de (kas-)administratie te controleren.
(………)
Op grond van het bovenstaande en op grond van de gebrekkige kas- en debiteurenadministratie wordt de afwaardering van de vorderingen op [bedrijf] niet geaccepteerd. (…..)”
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 februari 2011 met procedurenummer AWB 10/2667 beslist over de aan belanghebbende opgelegde aanslag Vpb 2007. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk vast staat. In genoemde uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
“2.19. (……..) Al het vorenoverwogene, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ultimo 2007 nog een vordering had op [bedrijf]. Reeds op deze grond is de afwaardering ten laste van de winst in 2007 niet mogelijk.”
In weerwil van de onder 2.5 geciteerde overweging van de Rechtbank is de gepretendeerde vordering op [bedrijf] in de boekhouding van belanghebbende van 2009 opgenomen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de vraag of belanghebbende ultimo 2009 een vordering had op [bedrijf] en zo ja, of die vordering kan worden afgewaardeerd met een bedrag van € 234.722.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal. Voor hetgeen ter zitting door de getuige [getuige 1] is verklaard wordt verwezen naar de hiervan opgemaakte en ondertekende verklaring die aan het proces-verbaal is gehecht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van -/- € 117.528. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.