Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3378, 12-00682
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3378, 12-00682
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2014
- Datum publicatie
- 28 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:3378
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:820
- Zaaknummer
- 12-00682
Inhoudsindicatie
Belanghebbende dreef een uitzendbureau. Zij leende een aantal asielzoekers uit aan een schoonmaakbedrijf. Ter zake van deze werknemers is geen loonbelastingverklaring in de administratie opgenomen en is geen loonheffing afgedragen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd met toepassing van het anoniementarief. Tevens is een vergrijpboete opgelegd. Het hof handhaaft de naheffingsaanslag. De inspecteur is terecht uitgegaan van de toepassing van het anoniementarief. Belanghebbendes administratie voldoet niet aan de eisen van de AWR. Dientengevolge is het hoger beroep ongegrond, tenzij belanghebbende doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Zij heeft dat bewijs niet geleverd. Voorts kan van een willekeurige vaststelling van de naheffingsaanslag niet worden gesproken. Wel vernietigt het hof de vergrijpboete, nu het hof opzet niet bewezen acht en aan de boetebeschikking slechts het verwijt van opzet ten grondslag ligt en niet mede het verwijt van grove schuld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00682
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda van 7 september 2012, nummer AWB 11/3669, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,
hierna: de Inspecteur
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een bedrag van € 38.909 (hierna: de naheffingsaanslag). Bij in hetzelfde geschrift vervatte beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 4.111 en is een boete opgelegd ten bedrage van € 19.454. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot een berekend naar een bedrag van € 5.000.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de boetebeschikking verminderd tot € 2.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.035 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 april 2013 te ´s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, de heer [A], advocaat te [woonplaats], alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heren [C] en [D].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van oordeel dat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft het Hof het onderzoek heropend. Het Hof heeft de Inspecteur bij brief met dagtekening 17 december 2013 verzocht schriftelijke inlichtingen te geven en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld onder hem berustende stukken in te zenden.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft de Inspecteur het Hof geantwoord. De desbetreffende brief is door tussenkomst van de griffier van het Hof in afschrift aan belanghebbende gezonden.
Bij brief van 9 april 2014 heeft belanghebbende gereageerd op de voornoemde brief van de Inspecteur. Belanghebbende heeft voorts, bij brief van 10 maart 2014, een uit vier ordners bestaand UWV-dossier betreffende belanghebbende (hierna: het UWV-dossier) in het geding gebracht.
Van oordeel dat de Inspecteur in de voornoemde brief van 11 februari 2014 de door het Hof gestelde vragen gedeeltelijk niet had beantwoord, heeft het Hof bij brief van 18 april 2014 de Inspecteur nogmaals in de gelegenheid gesteld schriftelijke inlichtingen te geven. Bij brief van 13 mei 2014 heeft de Inspecteur het Hof op dat verzoek gereageerd. Een afschrift van laatstgenoemde brief is door tussenkomst van de griffier van het Hof aan belanghebbende gezonden.
De nadere zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 16 juli 2014 te ’s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar voornoemde gemachtigde, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heren [E] en [D]. Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en een kopie daarvan overhandigd aan het Hof en aan de Inspecteur.
Aan het slot van de laatstgenoemde zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van het tijdens de zittingen verhandelde zijn processen-verbaal opgemaakt die in afschrift aan partijen zijn verzonden.
2 Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken.
Belanghebbende, geboren 10 april 1980, dreef in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 in Nederland een uitzendbureau in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ´[F]´ (hierna ook: het uitzendbureau). Belanghebbende had op het moment waarop zij met het drijven van het uitzendbureau begon geen ervaring als zelfstandig ondernemer en beschikte op dat moment over een beperkte vooropleiding, namelijk 1 jaar MEAO.
In de zojuist genoemde periode heeft belanghebbende onder meer personeel uitgeleend aan [G] B.V. (hierna: [G]). Haar contactpersoon bij [G] was de heer [H].
De dagelijkse financiële administratie, betreffende het kasboek, facturen en bankafschriften, werd door belanghebbende verzorgd. Deze administratie is periodiek gecontroleerd door het voormalige administratiekantoor van mevrouw [J] (hierna: het administratiekantoor). Het administratiekantoor verzorgde tevens de aangiften in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. De salarisadministratie van de uitzendkrachten werd tot medio 2003 door het administratiekantoor verzorgd; sinds medio 2003 verzorgde belanghebbende die salarisadministratie.
Belanghebbende heeft in de onderwerpelijke periode 28 asielzoekers die over een W-document beschikten uitgeleend aan [G]. Die werknemers werden door [G] ingezet voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Ter zake van deze werknemers heeft geen verstrekking van naam-, adres- en persoonsgegevens door middel van loonbelastingverklaringen plaatsgevonden. Over de aan deze werknemers betaalde lonen is geen loonheffing afgedragen.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar belanghebbende. In het kader van dat onderzoek is de administratie van het uitzendbureau bij het administratie‑kantoor in beslag genomen, alwaar die administratie zich, althans op dat moment, bevond.
De bevindingen van het UWV in het kader van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 30 september 2004. Aan dat rapport, dat in afschrift tot de gedingstukken behoort en waarin belanghebbende is aangeduid als ‘de werkgever’, kan het volgende worden ontleend:
“(…)
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat de werkgever niet volledig voldoet aan zijn verplichting de identiteit van zijn werknemers vast te stellen aan de hand van de daarvoor geldende identificatiebewijzen.
(…)
Tijdens het strafrechtelijke onderzoek is gebleken dat niet alle loonbetalingen in de loonadministratie zijn verantwoord.
Dit heeft met name betrekking op het personeel dat bij opdrachtgever (…) [[G]; Hof] schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden werden door [F] op basis van facturen en bijbehorende manuurlijsten aan de opdrachtgever [G] in rekening gebracht.
De facturen en de bijbehorende manuurlijsten over jaar 2002 die door [G] beschikbaar gesteld werden, wijken echter af van de facturen opgenomen in de door (…) [het administratiekantoor; Hof] ter beschikking gestelde administratie van [F].
Indien deze facturen worden vergeleken blijkt dat de netto omzet behaald bij [G] hoger is dan de in de administratie van [F] verantwoorde omzet.
Door het verwerken van vermoedelijk vals opgemaakte facturen in de administratie werd door [F] een netto omzet van € 40.772,90 buiten de administratie gehouden. Tevens blijkt na vergelijking van de manuurlijsten welke ter beschikking zijn gesteld door de opdrachtgever [G] en de loonadministratie van de werkgever dat feitelijk:
meer uren zijn gewerkt dan opgenomen in de loonadministratie;
de identiteit van de personen zoals verantwoord op de facturen en manuurlijsten bij de opdrachtgever is niet vast te stellen conform de wettelijke richtlijnen genoemd in de Wet op de Identificatieplicht en komen niet overeen met de identiteit van de personen zoals verantwoord op de facturen in de financiële administratie van de werkgever;
deze uren en de bijbehorende betalingen niet danwel niet geheel zijn verantwoord in de loonadministratie.
(…)
Tijdens het onderzoek zijn facturen en manuurlijsten over het jaar 2002 bij opdrachtgever [G] aangetroffen waarop zowel de werkelijk gewerkte uren als de namen (voornamelijk voornamen) van die personen die daadwerkelijk de werkzaamheden hebben verricht zijn vermeld. Uit deze facturen en manuurlijsten aangetroffen bij [G] is tijdens het strafrechtelijke onderzoek gebleken dat deze:
niet overeenkomen met de facturen uit de financiële administratie van de werkgever;
de personen die de daadwerkelijke werkzaamheden hebben verricht niet allen bij het UWV als verzekeringsplichtige werknemers zijn aangemeld;
het totaal uitbetaalde loon onjuist dan wel niet in de loonadministratie van de werkgever is verantwoord.
(…)
Uit de verklaringen (…) van eigenaresse (…) [belanghebbende; Hof] blijkt dat binnen de onderneming valse facturen werden opgemaakt en personeel “zwart” werd uitbetaald.
(…)
Berekening niet verantwoord uitbetaald netto loon
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn alle facturen van opdrachtgevers per jaar in een bestand ingevoerd, bevattende de volgende gegevens: het aantal gefactureerde uren en de omzet. Daarnaast zijn van alle bij het UWV ingeleverde jaarloonopgaven de gewerkte uren afgetrokken van de aan opdrachtgevers gefactureerde uren, rekening houdende met de uren gewerkt door de eigenaar.
Dit verschil zijn de niet verantwoorde gewerkte uren in de loonadministratie van de werkgever. Voor de berekening van het totaal niet verantwoorde nettoloon is uitgegaan van de verklaringen van (…) [onder meer: belanghebbende; Hof], waarin deze verklaren dat het uitbetaalde netto uurloon voor “zwart” werk respectievelijk fl. 10,= netto in jaar 2001 en € 5,= netto vanaf jaar 2002 bedraagt.
(…)”
Volgens bladzijde 11 van het door de Inspecteur als bijlage bij haar brief van 11 februari 2014 in het geding gebrachte proces-verbaal Werkgeversfraude is de administratie van het uitzendbureau op 22 juli 2004 teruggegeven aan de eigenaresse van het administratiekantoor.
Het UWV heeft het onder 2.6 ten dele geciteerde rapport aan de Belastingdienst gezonden. Naar aanleiding daarvan is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van – onder andere – de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003. Het rapport dat naar aanleiding van dat onderzoek is opgemaakt behoort in afschrift tot de gedingstukken. De onderwerpelijke naheffingsaanslag, beschikking inzake heffingsrente en boetebeschikking zijn opgelegd respectievelijk gegeven naar aanleiding van dat onderzoek. De naheffingsaanslag is berekend overeenkomstig de wijze waarop het UWV het uitbetaalde, maar niet verantwoorde nettoloon heeft berekend (zie het geciteerde onder 2.2.).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en naar het juiste bedrag berekend?
- -
-
Is de boetebeschikking juist?
Belanghebbende is van mening beide vragen ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep, tot vernietiging van die uitspraken, alsmede van de naheffingsaanslag, de beschikking inzake heffingsrente en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.