Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4199, 12-00651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4199, 12-00651

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 oktober 2014
Datum publicatie
27 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:4199
Formele relaties
Zaaknummer
12-00651

Inhoudsindicatie

­Het Hof doet uitspraken in negen zaken van een echtpaar, betreffende de inkomstenbelasting/premieheffing en loonheffingen. De beslissingen van het Hof betreffen onder andere de volgende onderwerpen:

Geen terugwijzing naar de rechtbank voor een openbare behandeling; inzagerecht in de bezwaarfase niet geschonden; geen recht op dwangsom; geen terugbetaling loonheffing aan de werknemer nu de loonheffing reeds aan de werkgever is terugbetaald; man is niet belasting/premieplichtig in Nederland, vrouw wel; geen immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00651

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (thans Rechtbank Zeeland-West-Brabant; hierna: de Rechtbank) van 6 september 2012, nummer AWB 12/584, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/Kantoor Buitenland,

hierna: de Inspecteur

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 ambtshalve een nihil-aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB) opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Aan belanghebbende is bij brief van 28 februari 2012 de maximale dwangsom krachtens artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) toegekend.

1.2.

Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

De Rechtbank heeft het beroep niet ontvankelijk verklaard en het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend, en wel bij schrijven van 3 juli 2013, bij het Hof ingekomen op 5 juli 2013 en bij schrijven van 18 juni 2014, bij het Hof ingekomen op 19 juni 2014, door belanghebbende aangeduid als vervangende pleitnota ter vervanging van de eerder (bij schrijven van 25 februari 2014, bij het Hof ingekomen op 27 februari 2014) door hem ingediende pleitnota. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft met open deuren plaatsgehad op 9 juli 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B], [C], [D] en mevrouw [E]. Ter dezer zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepszaken van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Breda van 6 september 2012, nummers AWB 11/153, 11/2634, 11/6554 en 12/1882, en tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 januari 2014, nummer AWB 12/7599, bij het Hof bekend onder de nummers 12/00648 tot en met 12/00652 en

14/ 00260, alsmede de zaken van belanghebbendes echtgenote, mevr.[F], Hofnummers 12/00653 tot en met 12/00655.

1.7.

De Inspecteur heeft ter dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de drie bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende woont in België en is directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf] BVBA, een naar Belgisch recht opgerichte en in België gevestigde vennootschap (hierna: de BVBA). De activiteiten van de BVBA bestaan uit het verzorgen van de boekhoudingen en fiscale aangelegenheden voor cliënten.

2.2.

De BVBA is door de Belastingdienst met ingang van 23 november 2006, op verzoek, aangemerkt als vrijwillig inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6, lid 2, letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB).

2.3.

Aan de BVBA zijn naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken in 2007 en een aantal tijdvakken in 2008 opgelegd wegens het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. Op 4 april 2008 is tussen de Inspecteur en de BVBA overeengekomen dat de BVBA aangiften loonheffingen per brief mag doen. Bij brief van 9 april 2008 is aan de BVBA ter voorkoming van verdere naheffingsaanslagen uitstel verleend voor alle tijdvakken na november 2007.

2.4.

In een overlegprocedure met de Belgische autoriteiten is overeengekomen dat de heffingsbevoegdheid ter zake van het loon van belanghebbende over de jaren 2007 en 2008 aan België toekomt.

2.5.

De BVBA heeft op 30 december 2009 een bedrag groot € 50.000 gestort op de girorekening van de Belastingdienst, onder vermelding van “Loonheffingennummer [nummer] (…) BVBA”. Het vermelde LB-nummer was een niet (meer) bestaand nummer, zodat de Belastingdienst handmatig naar een bestemming voor de betaling moest zoeken. Een aangifte loonheffingen is niet gedaan.De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbendes werkzaamheden in Nederland niet van dien aard en omvang waren, dat ter zake belastingplicht in Nederland is ontstaan. In verband daarmee is de betaling van € 50.000 als onverschuldigde betaling aangemerkt en in december 2010 teruggestort aan de BVBA. Belanghebbende is op 8 februari 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank ter zake van het de hier aan de orde zijnde geschil.

2.6.

Het Nederlands inkomen 2009 bestond uit een gedeeltelijke AOW-uitkering en uit belastbaar loon, volgens belanghebbende toe te rekenen aan enige in Nederland gewerkte uren in zijn hoedanigheid van zaakvoerder van de BVBA.

2.7.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aangiftebiljet IB uitgereikt. Belanghebbende heeft slechts het voorblad van de aangifte ondertekend en ingediend. De rest van het aangiftebiljet heeft hij niet ingezonden, ook niet na een herinnering en aanmaning. De Inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende ambtshalve de onderhavige nihil-aanslag opgelegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar het Hof verstaat, het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om de openbare behandeling van de zaak geweigerd?2. Is het inzagerecht respectievelijk het recht om te worden gehoord in de bezwaarfase geschonden, een en ander in samenhang met het verstrekken door de Inspecteur van het mandaatbesluit aan belanghebbende?3. Is belanghebbende belasting- en premieplichtig in Nederland?4. Heeft belanghebbende recht op een dwangsom?5. Heeft belanghebbende recht op de teruggave van de ingehouden loonheffingen?6. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar en de werkelijk gemaakte proceskosten in beroep en hoger beroep?7. Heeft de Rechtbank terecht het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen?

Belanghebbende is van mening, naar het Hof verstaat (belanghebbende neemt in de loop van de procedure immers steeds andere stellingen in) dat de eerste en de zevende vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert in zijn hoger beroepschrift tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot (primair) verwijzing naar een andere rechtbank opdat de zaak opnieuw kan worden behandeld door een eerste feitenrechter en dan openbaar; subsidiair tot afwezigheid van belastingplicht en/of premieplicht in Nederland (in de later bij het Hof ingediende stukken komt belanghebbende op deze stelling terug en stelt zich op het standpunt dat hij wel in Nederland belastingplichtig is) en tot terugbetaling van de ingehouden loonheffingen.

Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een dwangsom, een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep en van een immateriële schadevergoeding. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing