Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5202, 13-00786 tot en met 13-00799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-12-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5202, 13-00786 tot en met 13-00799

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 december 2014
Datum publicatie
8 januari 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:5202
Zaaknummer
13-00786 tot en met 13-00799
Relevante informatie
Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2, Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3, Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1

Inhoudsindicatie

Aangezien het in rekening brengen van aanmaningskosten en kosten van betekening van dwangbevelen, gezien art. 2 en 3 van de Kostenwet, een rechtstreeks gevolg is van het verrichten van invorderingswerkzaamheden van art. 1 van de Kostenwet, heeft de Rechtbank met haar oordelen over de voortijdigheid van de aanmaningen en de betekening van de dwangbevelen de grenzen van haar absolute competentie niet miskend. Belanghebbende beschikte voor de betaling van de belastingschuld over voldoende vermogensbestanddelen en hij was bereid andersoortige zekerheden te stellen dan de door de Ontvanger geëiste. Van vrees dat de belangen van de Staat kunnen worden geschaad, is geen sprake. Er was geen reden hangende belanghebbendes administratief beroep de invordering door te zetten, zodat de Ontvanger belanghebbende toen ten onrechte heeft aangemaand. Belanghebbende is, nadat op het administratief beroep was beslist, niet aangemaand, zodat belanghebbende in het geheel niet rechtsgeldig is aangemaand. Dat betekent dat evenmin rechtsgeldig dwangbevelen konden worden betekend, en dus de daarmee gepaard gaande kosten evenmin rechtsgeldig konden worden berekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00786 tot en met 13/00799

Uitspraak op het hoger beroep van

de ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf kantoor Tilburg, voorheen Belastingdienst/Oost-Brabant,

hierna: de Ontvanger,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 8 mei 2013, nummers AWB 11/5811 tot en met AWB 11/5824, inzake het geding tussen:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende

en

de Ontvanger,

betreffende na te noemen beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 6 juli 2011 voor elke van de elf aan hem met boete opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) over de jaren 1997 tot en met 2007, alsmede voor elke van de drie aan hem met boete opgelegde navorderingsaanslagen vermogensbelasting (hierna: VB) over de jaren 1998 tot en met 2000 (hierna: de navorderingsaanslagen) een dwangbevel uitgevaardigd. Daarbij zijn bij beschikking kosten van betekening van veertien dwangbevelen tot een totaalbedrag van € 42.040 in rekening gebracht. Na daartegen, verenigd in een geschrift, gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 19 oktober 2011, de kosten van betekening verminderd tot een totaalbedrag van € 11.246.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in één geschrift verenigd in beroep gekomen bij de Rechtbank. Dit beroep heeft de Rechtbank aangemerkt als veertien zaken en geregistreerd onder de nummers AWB 11/5811 tot en met AWB 11/5824. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, in de zaak met nummer AWB 11/5811, een bedrag van € 41 aan griffierecht geheven.

1.3.

De Rechtbank heeft de beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, alsmede de beschikkingen inzake de kosten van betekening vernietigd en vergoeding van griffierecht en van proceskosten gelast.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft de Ontvanger in één geschrift verenigd hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep heeft het Hof aangemerkt als veertien zaken en geregistreerd onder de kenmerken 13/00786 tot en met 13/00799. Belanghebbende heeft verenigd in één geschrift verweer gevoerd.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting bij brief van 21 januari 2014 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting (van de zaken bij het Hof bekend onder de kenmerken 13/00786 tot en met 13/00799) heeft plaatsgehad op 10 februari 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mevrouw [A], advocaat te [B], alsmede, namens de Ontvanger, de heren [C] en [D].

1.7.

Partijen hebben ieder te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten

1.9.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Nu de uitspraak van de Rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in eerste en tweede aanleg als volgt vast:

2.1.

Met dagtekeningen 27 en 31 december 2010 zijn aan belanghebbende de navorderingsaanslagen opgelegd. De ingevolge de navorderingsaanslagen verschuldigde bedragen van in totaal € 620.902 dienden uiterlijk op 27 respectievelijk 31 januari 2011 te zijn voldaan. Bij brieven van 4 februari 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen, alsmede verzocht om uitstel van betaling van, de navorderingsaanslagen.

2.2.

Bij brief van 28 februari 2011 heeft de Ontvanger medegedeeld dat slechts dan uitstel van betaling zal worden verleend indien belanghebbende voldoende zekerheid geeft dat de belastingschuld volledig wordt betaald, dat belanghebbende indien nodig over de vorm van de zekerheid contact met de Ontvanger kan opnemen, alsmede voorgesteld dat uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief de vereiste zekerheid wordt verschaft. Naar aanleiding van deze brief heeft een briefwisseling en telefonisch contact tussen belanghebbende en de Ontvanger plaats. Bij brief van 18 april 2011 heeft de Ontvanger het verzoek om uitstel van betaling afgewezen omdat belanghebbende niet tijdig voldaan heeft aan de door de Ontvanger gestelde eis om vóór 15 april 2011 zekerheid te stellen. Hiertegen heeft belanghebbende bij brief van 27 april 2011 gericht aan de directeur van de Belastingdienst en geadresseerd aan de Ontvanger, administratief beroep ingesteld.

2.3.

Bij brief van 2 mei 2011 bevestigt de Ontvanger belanghebbende de ontvangst van het administratief beroep en deelt hem mee dit beroep aan de directeur van de Belastingdienst door te zenden, alsmede dat belanghebbende binnen acht weken bericht ontvangt.

De Ontvanger besluit deze brief, met de mededeling dat hij, ondanks het ingediende beroepsschrift, de nodige maatregelen zal nemen die de belangen van de Staat waarborgen.

2.4.

In de brief van 4 mei 2011, waarin belanghebbende de ontvangst van de brief van 2 mei 2011 bevestigt, herhaalt hij dat de Ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder voor uitstel van betaling zekerheid in het kader van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 verlangd kan worden, alsmede dat hij uit pragmatisch oogpunt wel zekerheid wil bieden voor een deel van het openstaande bedrag, maar niet voor de bij de navorderingsaanslagen opgelegde boeten, alsmede dat hij bereid is in plaats van zekerheidstelling middels een hypotheekrecht een verklaring af te leggen dat het onroerend goed niet zal worden vervreemd of bezwaard zonder daartoe de Ontvanger te consulteren.

Belanghebbende heeft de directeur van de Belastingdienst, onder toezending van een kopie van genoemde brief van 2 mei 2011, verzocht te interveniëren omtrent het opschorten van invorderingsmaatregelen. Bij brief van 12 mei 2011 deelt de directeur belanghebbende mee dat hij het administratief beroep mondeling kan toelichten, dat het de Ontvanger vrij staat om, in voorkomende gevallen, ondanks een administratief beroepsprocedure toch invorderingsmaatregelen te treffen en wijst belanghebbende op de klachtenprocedure.

2.5.

De Ontvanger heeft met dagtekening 30 mei 2011 voor de navorderingsaanslagen IB/PV over de jaren 1997 tot en met 2005 en elke navorderingsaanslag VB over de jaren 1998 tot en met 2000 een aanmaning verzonden en bij beschikkingen aanmaningskosten in rekening gebracht. Met dagtekening 6 juni 2011 heeft de Ontvanger voor elke navorderingsaanslag IB/PV over de jaren 2006 en 2007 een aanmaning verzonden en bij beschikkingen aanmaningskosten in rekening gebracht. Bij brief van 14 juni 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de bij vermelde veertien aanmaningen in rekening gebrachte aanmaningskosten. In de uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2011 heeft de Ontvanger de bezwaren ongegrond verklaard.

2.6.

Bij uitspraak van 16 juni 2011 heeft de directeur van de Belastingdienst het door belanghebbende ingestelde administratief beroep afgewezen. In deze uitspraak is, voor zover van belang, het volgende vermeld (waarbij de Ontvanger is aangeduid als de ontvanger en belanghebbende als uw cliënt):

“De ontvanger zal in het algemeen zekerheid vragen als de omvang van de belastingschuld in relatie tot de bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Ook het in het verleden getoonde aangifte- en betalingsgedrag kan aanleiding zijn voor het vragen van zekerheid.

(....)

In de onderhavige kwestie heeft de ontvanger, daarbij rekening houdend met de huidige economische situatie, overwogen dat de bezittingen van uw cliënt in belangrijke mate uit onroerende zaken bestaan, waarbij herfinanciering in de rede kan liggen.

Hoewel het op voorhand niet uitgesloten kan worden dat het vastgoed (nader) bezwaard kan worden met hypothecaire zekerheid, zijn hier onvoldoende aanwijzingen voor, althans dit wordt door de ontvanger onvoldoende gemotiveerd.”

2.7.

Met dagtekening 6 juli 2011 heeft de Ontvanger voor elke van de navorderingsaanslagen een dwangbevel uitgevaardigd en daarbij bij beschikking kosten van betekening in rekening gebracht. De totale kosten van betekening bedragen € 42.040. Bij brief van 12 juli 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening. In de uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2011 zijn de kosten van betekening verminderd tot € 11.246.

2.8.

Bij brief van 9 augustus 2011 heeft de Ontvanger belanghebbende meegedeeld dat uitstel van betaling voor de navorderingsaanslagen wordt verleend, nadat belanghebbende hypothecaire zekerheid ter zake van zijn eigen woning stelt tot een bedrag van € 500.000.

2.9.

Tegen de uitspraken van de Ontvanger van 19 oktober 2011 betreffende het bezwaar inzake de aanmaningskosten en dat inzake de kosten van betekening heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. In de zaken, bij de Rechtbank geregistreerd met de nummers AWB 11/5797 tot en met AWB 11/5810, betreffende de in rekening gebrachte aanmaningskosten heeft de Rechtbank op 8 mei 2013 (zie ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3823) beslist, dat de aanmaningen voortijdig zijn verzonden en dat de beschikkingen inzake de aanmaningskosten vernietigd moeten worden. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft de Ontvanger geen hoger beroep ingesteld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de Rechtbank, als bestuursrechter, bevoegd te beslissen over de vraag of de dwangbevelen vroegtijdig zijn verzonden en zo ja,

2. zijn de kosten van betekening ten onrechte dan wel in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, in rekening gebracht?

Belanghebbende is van mening, dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en vergoeding van de door hem in hoger beroep gemaakte werkelijke proceskosten en van schade. De Ontvanger concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing