Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1515, 14-00347 en 14-00348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1515, 14-00347 en 14-00348

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 april 2015
Datum publicatie
3 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:1515
Formele relaties
Zaaknummer
14-00347 en 14-00348
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 8.9

Inhoudsindicatie

Inspecteur heeft aan belanghebbende een verhoging van de gecombineerde heffingskorting verleend op grond van artikel 8.9 Wet IB 2001 op basis van de aan haar echtgenoot opgelegde ambtshalve aanslagen en zonder onderzoek te doen naar het inkomen van de echtgenoot. Nadien zijn die ambtshalve aanslagen verminderd en heeft de Inspecteur de ten onrechte verleende verhoging van de gecombineerde heffingskorting nagevorderd bij belanghebbende.

Het Hof oordeelt dat ten tijde van het opleggen van de aanslagen aan belanghebbende de Inspecteur niet wist hoe hoog het feitelijk inkomen van de echtgenoot was en tevens op de hoogte was van het feit dat de echtgenoot bezwaar had gemaakt tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur een onderzoeksplicht had naar de hoogte van het inkomen van de echtgenoot. Door dat onderzoek achterwege te laten heeft de Inspecteur het risico aanvaard, dat een uitbetaling van de heffingskortingen ten onrechte werd verleend. Hiermee heeft de Inspecteur een ambtelijk verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat.

Het Hof vernietigt de navorderingsaanslagen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00347 en 14/00348

Uitspraak op het hoger beroep van:

[belanghebbende],

wonende te [plaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 januari 2014, nummers AWB 13/4834 en 13/4835, inzake het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en de daarbij genomen beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 9 september 2011 over het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met nummer [aanslagnummer].H.86 opgelegd, waarbij een teruggave (de algemene heffingskorting) van € 2.074 is verleend. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur € 215 aan heffingsrente vergoed en een verzuimboete opgelegd van € 226.

1.2.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 4 juli 2012, over het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met nummer [aanslagnummer].H.96 opgelegd, waarbij een teruggave (de algemene heffingskorting) van € 2.007 is verleend. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 157 aan heffingsrente vergoed.

1.3.

Vervolgens zijn aan belanghebbende, met dagtekening 27 december 2012, over de jaren 2008 en 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij de bedragen aan heffingskortingen zijn nagevorderd. Tevens zijn bij beschikkingen bedragen van € 284 respectievelijk € 179 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brieven van 18 januari 2013 tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Bij uitspraken op bezwaar van 25 juli 2013 respectievelijk 26 juli 2013 heeft de Inspecteur de door belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen gemaakte bezwaren afgewezen.

1.5.

Belanghebbende heeft op 5 september 2013 bij brief van 2 september 2013, tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gesplitst. Ter zake van het beroep in de zaak met kenmerk 13/4834 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. Bij mondelinge uitspraken heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende is van de uitspraken in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende uitsluitend in de zaak met kenmerk 14/00347 een griffierecht geheven van € 122.

1.7.

De Inspecteur heeft in één geschrift vervatte verweerschriften ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 januari 2015, gehouden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], echtgenoot van belanghebbende en te dezer zake optredend als haar gemachtigde, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en de heer [C].

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum], was de gehele onderhavige periode gehuwd met de heer [A] (hierna: de echtgenoot).

2.2.

Belanghebbende heeft in haar op 21 maart 2011 digitaal ingediende aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2008 de vraag of haar echtgenoot een inkomen uit werk en woning had dat hoger was dan € 15.270, ontkennend beantwoord. In haar tevens op 21 maart 2011 digitaal ingediende aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 heeft belanghebbende de vraag of haar echtgenoot een inkomen uit werk en woning had dat hoger was dan € 14.550, ontkennend beantwoord.

2.3.

Omdat van de echtgenoot geen aangifte voor het jaar 2008 is ontvangen, heeft de Inspecteur met dagtekening 20 juli 2011 voor het jaar 2008 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Op basis van deze aanslag was de echtgenoot meer dan € 2.074 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. Omdat van de echtgenoot over het jaar 2009 eveneens geen aangifte is ontvangen, heeft de Inspecteur met dagtekening 30 november 2011 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Op basis van deze aanslag was de echtgenoot meer dan € 2.007 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd .

2.4.

Op basis van de gegevens uit belanghebbendes aangifte heeft de Inspecteur aan belanghebbende over 2008 een aanslag opgelegd, gedagtekend 9 september 2011, en vastgesteld op een te ontvangen bedrag van € 2.063, samengesteld uit de algemene heffingskorting van € 2.074, een opgelegde verzuimboete van € 226 en € 215 wegens vergoede heffingsrente. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende over 2009 een aanslag opgelegd, gedagtekend 4 juli 2012, en vastgesteld op een te ontvangen bedrag van € 2.164, samengesteld uit de algemene heffingskorting van € 2.007 en € 157 wegens vergoede heffingsrente.

2.5.

De aan de echtgenoot opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008 en 2009 zijn bij uitspraken op bezwaar van 11 september 2012 verminderd tot nihil.

2.6.

Vervolgens heeft de Inspecteur, met dagtekening 27 december 2012, de thans in geschil zijnde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008 en 2009 opgelegd aan belanghebbende.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is sprake van een feit waarmee de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen niet bekend was en waarmee de Inspecteur niet bekend hoefde te zijn (hierna: nieuw feit) als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), op grond waarvan de Inspecteur bevoegd is de eerder bij aanslagen verleende heffingskortingen na te vorderen?

2. Dienen de navorderingsaanslagen te worden vernietigd wegens bij belanghebbende gewekt, in rechte te honoreren vertrouwen?

Belanghebbende is van mening dat vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, alsmede van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslagen en heffingsrentebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden