Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1934, 14-00341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1934, 14-00341

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 mei 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:1934
Formele relaties
Zaaknummer
14-00341
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13a

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakte in het kader van zijn onderneming gebruik van een geleasete bestelauto, en stond in het kentekenregister als houder geregistreerd. Ingevolge artikel 13a, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) is aan hem een vrijstelling van belasting verleend.

Per 1 juli 2012 heeft belanghebbende alle activa van zijn onderneming overgedragen aan een koper. De bestelauto is vanaf die datum gebruikt door de koper, die de onderneming heeft voortgezet. Pas op 26 maart 2013 is de bestelauto op naam van de koper gesteld.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, alsmede een boete, omdat belanghebbende vanaf 1 juli 2012 niet langer ondernemer is en uit dien hoofde niet langer voldoet aan het bepaalde van artikel 13a, lid 1, van de Wet BPM.

De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten, doch de boete vernietigd.

Naar het oordeel van het Hof strekt het bepaalde in artikel 13a, lid 4, van de Wet BPM ertoe dat indien een voor de vrijstelling van artikel 13a van de Wet BPM kwalificerende ondernemer een bestelauto overdraagt aan een eveneens voor die vrijstelling kwalificerende ondernemer, en die laatste ondernemer in de plaats treedt van de eerste ondernemer, de vrijstelling intact blijft. Behoudens de kennelijke voorwaarde dat de tenaamstelling van het kenteken dient te wijzigen op het tijdstip dat belanghebbende ophoudt ondernemer te zijn, is in het hier aan de orde zijnde geval voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de doorschuiffaciliteit van artikel 13a, lid 4, van de Wet BPM, en in samenhang daarmee aan de voorwaarden gesteld in artikel 1a, onderdelen a en b, van het Uitvoeringsbesluit. Dát het kenteken niet tijdig te naam is gesteld van de koper is naar het oordeel van het Hof niet aan belanghebbende toe te rekenen. Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00341

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 februari 2014, nummer AWB 13/3205, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[A]

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) ten bedrage van € 5.175. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 517 opgelegd.

De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de boete, de uitspraak op bezwaar voor zover de boete betreft vernietigd, de boetebeschikking vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246,00.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn stiefvader, de heer [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C].

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene gesteld en door de andere niet, althans onvoldoende, weersproken:

2.1.

Belanghebbende heeft tot 1 juli 2012 een sloopbedrijf gedreven, handelend onder de naam [D]. In het kader van deze onderneming heeft hij gebruik gemaakt van een bestelauto van het merk [E], kenteken [kenteken] (hierna: de bestelauto). De bestelauto was eigendom van [F] B.V. (hierna: [F]) en stond belanghebbende via een financial lease overeenkomst ter beschikking. Belanghebbende stond sedert 19 november 2008 geregistreerd als houder van de bestelauto in het kentekenregister.

2.2.

Ingevolge artikel 13a, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) is aan belanghebbende een vrijstelling van belasting verleend ten bedrage van € 14.180.

2.3.

Per 1 juli 2012 heeft belanghebbende met het oog op de slechte financiële situatie het sloopbedrijf overgedragen aan de heer [G] (hierna: de heer [G]). Tot de overgedragen activa behoorde ook de bestelauto.

2.4.

Gedagtekend 4 februari 2013 is een overeenkomst gesloten tussen [F], belanghebbende en de heer [G], waarbij alle rechten en plichten welke voortvloeiden uit de lease- of financieringsovereenkomst, die is aangegaan tussen [F] en belanghebbende, zijn overgedragen aan de heer [G] (hierna: de overeenkomst van overdracht). Als ingangsdatum van de overeenkomst van overdracht is 1 december 2012 vermeld. [F] heeft zich in de overeenkomst van overdracht verplicht om zo spoedig mogelijk zorg te dragen voor de overschrijving van het kentekenbewijs op naam van de heer [G] en ervoor zorg te dragen dat aan belanghebbende een vrijwaringsbewijs wordt gestuurd of afgegeven. Eerst per 26 maart 2013 is de heer [G] als houder van de bestelauto geregistreerd in het kentekenregister.

2.5.

De Inspecteur heeft, gedagtekend 12 april 2013, de naheffingsaanslag ten bedrage van € 5.175 opgelegd, alsmede de boete van € 517, omdat belanghebbende vanaf 1 juli 2012 niet langer ondernemer is en uit dien hoofde niet langer voldoet aan het bepaalde van artikel 13a, lid 1, van de Wet BPM.

2.6.

De Rechtbank heeft de boete vernietigd, doch de naheffingsaanslag in stand gelaten, omdat belanghebbende vanaf 1 juli 2012 geen ondernemer meer was en de tenaamstelling in het kentekenregister pas op 26 maart 2013 is gewijzigd. De Rechtbank heeft de doorschuifregeling van artikel 13a, lid 4, van de Wet BPM niet van toepassing geacht.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en in het bijzonder of belanghebbende een beroep kan doen op de doorschuifregeling voor de wijziging in de tenaamstelling van de bestelauto.

Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat een beroep op de doorschuifregeling slaagt. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.

Belanghebbende:

-

Ik moest om financiële redenen stoppen. Ik heb toen alles in gang gezet bij [F], zodat de heer [G] het leasecontract kon overnemen. Ik heb van [F] daartoe papieren ontvangen en deze ingevuld teruggestuurd. Omdat ik vervolgens niets hoorde, heb ik [F] gebeld. Zij vertelden mij dat zij de papieren niet hadden ontvangen. Ik heb toen alles weer opnieuw moeten invullen en opsturen. Waarschijnlijk zijn de stukken bij [F] zoek geraakt. Door toedoen van [F] heeft het zo lang geduurd.

-

De afhandeling van de overeenkomst van overdracht heeft vervolgens ook lang geduurd. [F] heeft het contract al op 1 december 2012 goedgekeurd. Vervolgens duurt het weer maanden voordat ze iets doen.

-

Tussen het moment dat ik ben gestopt met het bedrijf en dat ik voor een nieuwe baas ben gaan werken, zijn twee weken verstreken. De heer [G] is de bestelauto meteen per datum van overdracht van het sloopbedrijf bedrijfsmatig gaan gebruiken. Ik heb na 1 juli 2012 niet meer met de bestelauto gereden. De bestelauto is steeds als bedrijfsauto in gebruik geweest, zowel bij mij als bij mijn opvolger.

-

Tot nu toe hebben wij [F] nog niet aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslag. We zijn al wel bij een advocatenkantoor geweest, maar die hebben ons gezegd dat we beter eerst de uitspraak van uw Hof konden afwachten.

-

De heer [G] heeft vanaf 1 juli 2012 alle rekeningen met betrekking tot de bestelauto betaald, ook de leasemaatschappij en de wegenbelasting.

-

Ik bestrijd dat ik niet gereageerd heb op de brieven van de Inspecteur. Ik heb geen correspondentie van hem ontvangen. Ik heb alleen de naheffingsaanslag gehad en daarop heb ik gereageerd.

De Inspecteur:

- De BPM-vrijstelling en het doorschuiven is aan regels gebonden. De tenaamstelling van het kenteken is leidend. Ik kan niet controleren of de bus aansluitend, na het beëindigen van het ondernemerschap van belanghebbende, nog is gebruikt of aansluitend is overgenomen.

Wat ook opvalt is dat nergens de datum van 1 juli 2012 naar voren komt. Ik begrijp niet dat [F] dan niet teruggaat naar 1 juli 2012, als ze wel teruggaan naar 1 december 2012.

-

Het is juist dat ik bij de Rechtbank heb gezegd, dat ik niet betwist dat er een doorschuifverklaring is; voorts heb ik gezegd dat ik deze niet heb gezien.

-

Ik ga niet speculeren; ik weet niet bij wie de bestelauto in gebruik is geweest. In oktober 2012 is voor het eerst door de Belastingdienst gecorrespondeerd met belanghebbende, maar daarop is niet gereageerd. Ook op andere stukken wordt niet gereageerd. Pas op de naheffingsaanslag wordt gereageerd. Dat is ook logisch, want dan moet betaald worden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing