Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:881, AWB-13_3205
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:881, AWB-13_3205
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 februari 2014
- Datum publicatie
- 27 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:881
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:1934, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_3205
Inhoudsindicatie
Wet BPM. Belanghebbende is sinds 2008 houder van een bestelauto, die hij least (financial lease) van een leasemaatschappij. Hij heeft toen een beroep gedaan op een vrijstelling van BPM. Op 1 juli 2012 draagt belanghebbende zijn onderneming, inclusief het gebruik van de bestelauto, over aan X. Het wijzigen van de tenaamstelling vindt pas - door toedoen van de leasemaatschappij - plaats per 26 maart 2013. De inspecteur legt aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM op. Uit de tekst van artikel 13a lid 4 Wet BPM en artikel 1a aanhef van het Uitvoeringsbesluit volgt dat de wetgever voor de vrijstellings- en doorschuifregeling expliciet heeft aangesloten bij de tenaamstelling van de bestelauto. Nu belanghebbende vanaf 1 juli 2012 geen ondernemer meer was en pas op 26 maart 2013 de tenaamstelling in het kentekenregister is gewijzigd, is vanaf 1 juli 2012 niet langer voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13a lid 1 Wet BPM. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3205
uitspraak van 6 februari 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 3 juni 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij tegelijkertijd bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [A] en [X], en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de boete betreft;
- -
-
vernietigt de boetebeschikking;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 5.175. Tegelijkertijd is bij beschikking een boete opgelegd van € 517.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tot 1 juli 2012 een sloopbedrijf gedreven. In het kader van zijn onderneming maakte hij gebruik van een bestelauto van het merk [merk], met kenteken [kenteken] (hierna: de bestelauto). De bestelauto was eigendom van [leasemaatschappij] en werd via een financial lease constructie aan belanghebbende ter beschikking gesteld. Vanaf 19 november 2008 is belanghebbende in het kentekenregister als houder van de bestelauto geregistreerd. De inspecteur heeft aan belanghebbende op grond van artikel 13a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) een vrijstelling verleend van € 14.180 aan BPM.
Gezien de slechte financiële situatie van belanghebbende, heeft belanghebbende besloten zijn onderneming over te dragen aan [X] (hierna: de koper). Per 1 juli 2012 zijn alle activa middels een koopovereenkomst overgedragen aan de koper. De bestelauto is vanaf deze datum gebruikt door de koper, welke het sloopbedrijf heeft voortgezet. De bestelauto is pas per 26 maart 2013 te naam gesteld van de koper.
Belanghebbende en de koper hebben ter zitting verklaard dat voor de overdracht van de onderneming een verklaring is opgesteld als bedoeld in artikel 1a van de Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende en de koper geloofwaardig.
Nu belanghebbende vanaf 1 juli 2012 geen ondernemer was, heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd ter zake van het niet langer voldoen aan de voorwaarden van artikel 13a van de Wet.
In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag en boete terecht zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende een beroep kan doen op de doorschuifregeling voor de wijziging in de tenaamstelling van de bestelauto.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet is onder meer belasting verschuldigd ter zake van de registratie van een bestelauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
In artikel 13a van de Wet is onder andere het volgende bepaald:
“1. Vrijstelling van belasting wordt verleend voor bestelauto's die op naam worden gesteld van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt in het kader van zijn onderneming. (…)
3. Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling, wordt vanaf dat moment het bedrag waarvan vrijstelling is verleend, nadat dit is verminderd overeenkomstig artikel 10, als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt door de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling wordt voldaan.
4. Indien bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling blijft, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, het derde lid buiten toepassing. Alsdan treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.”
Het bepaalde in artikel 13a, vierde lid, van de Wet is uitgewerkt in artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit. Ingevolge deze bepaling blijft bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto artikel 13a, derde lid, van de Wet buiten toepassing indien het kenteken van een bestelauto waarvoor ingevolge artikel 13a van de Wet vrijstelling van belasting is verleend, binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet, op naam wordt gesteld van een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 13a, eerste en tweede lid, van de Wet (hierna: de koper), en in de administratie van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld een verklaring is opgenomen waarin deze ondernemer en de koper ten aanzien van de bestelauto verklaren, dat de koper voor de toepassing van artikel 13a in de plaats treedt van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.
Belanghebbende heeft gesteld dat de doorschuifregeling van toepassing is, omdat de bestelauto bedrijfsmatig is overgedragen en er een doorschuifverklaring is opgemaakt. Het feit dat de auto pas enige tijd later een andere tenaamstelling heeft gekregen doet daar volgens belanghebbende niet aan af. Belanghebbende heeft betoogd dat wijziging van de tenaamstelling niet eerder mogelijk was, aangezien hij niet de eigenaar was van de bestelauto. Hij had voor de overschrijving de goedkeuring en medewerking van de eigenaar, [leasemaatschappij], nodig. Buiten zijn schuld om heeft dit langer geduurd dan verwacht.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat voorafgaande aan de wijziging van de officiële tenaamstelling van de bestelauto op 26 maart 2013 belanghebbende reeds bijna 9 maanden niet meer als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 kon worden aangemerkt en belanghebbende daarmee niet langer voldeed aan de voorwaarden gesteld in artikel 13a Wet BPM. Het feit dat de bestelauto steeds bedrijfsmatig is gebruikt doet daar volgens de inspecteur niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van artikel 13a, vierde lid, van de Wet en artikel 1a, aanhef van het Uitvoeringsbesluit dat de wetgever voor de vrijstellings- en doorschuifregeling expliciet heeft aangesloten bij de tenaamstelling van de bestelauto. Voorwaarde om de doorschuifregeling toe te passen is dat er sprake is van een wijziging van de tenaamstelling op het moment dat een belastingplichtige ophoudt ondernemer te zijn. Nu belanghebbende vanaf 1 juli 2012 geen ondernemer meer was en pas op 26 maart 2013 de tenaamstelling in het kentekenregister is gewijzigd, is vanaf 1 juli 2012 niet langer aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wet voldaan. De rechtbank kan dan, hoezeer zij ook begrip heeft voor het standpunt van belanghebbende, niet anders beslissen dan dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om de verzuimboete te vernietigen, gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende en de koper ter zitting dat een verklaring als bedoeld in artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit op 1 juli 2012 in de administratie van belanghebbende aanwezig was, alsmede de geloofwaardige verklaring van belanghebbende dat de wijziging van de tenaamstelling zo lang heeft geduurd vanwege de trage werkwijze van [leasemaatschappij]. De rechtbank is van oordeel dat er bij belanghebbende sprake was van een pleitbaar standpunt, nu hij had kunnen menen dat hij in deze situatie geen BPM verschuldigd was. De rechtbank acht daarom een boete in dit geval niet passend en geboden.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond voor zover het de boete betreft.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.