Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2119, 12-00828

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2119, 12-00828

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juni 2015
Datum publicatie
11 november 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:2119
Formele relaties
Zaaknummer
12-00828

Inhoudsindicatie

Belanghebbende besluit tijdens zijn studententijd samen met een studiegenoot een stichting op te richten om het pand te kopen, waarin zij wonen. Jaren later wordt door de stichting een ander gebouw gekocht. Belanghebbende verkrijgt (met zijn studiegenoot) het recht om dit gebouw te koop aangeboden te krijgen voor dezelfde prijs als waarvoor de stichting het gebouw (van een derde) heeft gekocht. In 2008 wil de stichting het gebouw aan een derde verkopen. Belanghebbende (en zijn studiegenoot) zien af van het recht om het gebouw te koop aangeboden te krijgen, maar bedingen dat zij ieder de helft van de boekwinst op de verkoop van het gebouw van de stichting ontvangen. In geschil is de vraag of de ontvangst van de helft van de verkoopwinst bij belanghebbende belast is als resultaat uit overige werkzaamheden. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00828

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 november 2012, nummer AWB 11/4024, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 184.167 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.896 en is bij beschikking heffingsrente ad € [datum 3] .305 in rekening gebracht, welke aanslag en beschikking na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 april 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] . Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende en de heer [D] (hierna: de heer [D] ) vormen samen het bestuur van de Stichting [E] (hierna: de Stichting). De Stichting is bij notariële akte van [datum 1] 1982 opgericht. Doel van de Stichting is volgens artikel 2 van de oprichtingsakte ‘Het verstrekken van goede en betaalbare huisvesting aan mensen uit de lagere inkomensklasse, die anders dan in gezinsverband willen wonen.’ Hoewel artikel 4 van de oprichtingsakte bepaalt dat het bestuur bestaat uit ten minste drie leden, heeft het vanaf de oprichting alleen uit belanghebbende en de heer [D] bestaan. Bestuurders kunnen alleen zij zijn die lid zijn van de Vereniging van Borgen van de Stichting of van de Vereniging van Huurders van de Stichting (artikel 5). Bij vereffening bepaalt het bestuur welke bestemming aan de overgebleven bezittingen zal worden gegeven, met dien verstande dat het saldo moet worden besteed voor een doel dat het doel van de Stichting zoveel mogelijk nabij komt (artikel 13).

2.2.

De Stichting heeft een woning, gelegen [a-straat] 91 te [F] (hierna: het pand), gekocht op [datum 2] 1982. Het pand was een studentenhuis waar belanghebbende en de heer [D] met enkele andere medestudenten woonden. Omdat het pand te koop was gezet en de heer [D] voor uitzetting vreesde, hadden belanghebbende en de heer [D] het plan opgevat om het pand te kopen en zelf te gaan verhuren. Belanghebbende en de heer [D] hebben de Stichting opgericht om een lening te kunnen krijgen bij de Triodos Bank voor de aankoop van het pand. De ouders van belanghebbende en van de heer [D] én de ouders van enkele medebewoners hebben zich bij de Triodos Bank borg gesteld voor de lening. Deze lening is nadien ondergebracht bij de Rabobank en vervolgens in de loop der tijd afgelost.

2.3.

Bij overeenkomst van koop en verkoop, op [datum 3] respectievelijk [datum 4] 1999 getekend, heeft de Stichting een gebouw, bestaande uit veertien wooneenheden, gelegen aan [b-straat] 44/44b tot en met g, en [a-straat] 77b tot en met 77h te [F] (hierna: het gebouw) gekocht voor ƒ 900.000 (€ 408.402). Bij notariële akte van [datum 5] 2000 is het gebouw aan de Stichting geleverd. De aankoopsom bleef de Stichting schuldig aan de verkoper. Ter zake is een recht van hypotheek gevestigd op het gebouw. De schuld moest na 10 jaar, op 31 januari 2010, worden afgelost.

2.4.

Bij onderhandse akte van [datum 5] 2000 heeft de Stichting aan belanghebbende en de heer [D] (hierna: de voorkeursgerechtigden) een voorkeursrecht van koop verleend betreffende het gebouw. Ter zake van dit recht zijn de Stichting en de voorkeursgerechtigden - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen

‘1. Indien de stichting of haar rechtsopvolgers onder bijzondere titel binnen tien jaar na heden tot vervreemding van het registergoed wenst over te gaan, zal zij het registergoed eerst schriftelijk te koop aan moeten bieden aan de voorkeursgerechtigden uitsluitend tezamen.

2. De voorkeursgerechtigden zijn verplicht binnen vier weken na ontvangst van voormeld schrijven, aan de eigenaar te berichten of zij tot koop wensen over te gaan.

De levering zal dan dienen te geschieden vrij van beperkte gebruiksrechten, pandrechten en/of beslagen, hypotheken, of inschrijvingen hiervan, en voorts onder gelijke voorwaarden en bedingen als opgenomen in de akte, waarbij de stichting de eigendom zal verkrijgen.

De levering zoals hiervoor bedoeld zal dan dienen te geschieden binnen zes weken na laatstgenoemde kennisgeving voor de prijs van negenhonderd duizend gulden (ƒ 900.000,00) als hiervoor overeengekomen en tegen vergoeding aan de stichting van de kosten van de notariële akte ter zake van haar eigendomsverkrijging. De kosten verbonden aan deze koop zullen voor rekening komen van de voorkeursgerechtigden.

3. (…).’

De Stichting heeft voor het verlenen van dit recht geen vergoeding bedongen.

2.5.

Bij overeenkomst van koop en verkoop van 14 augustus 2008 heeft de Stichting het gebouw en het pand aan derden verkocht voor € 900.000. Bij notariële akte van [datum 6] 2008 zijn het gebouw en het pand door de Stichting geleverd. In deze akte staat onder de titel AFSTAND VOORKEURSRECHT VAN KOOP

‘(…)

Verkoper staat er jegens koper voor in dat dit voorkeursrecht [Hof: het recht als omschreven in 2.4] van koop wegens afstand om baat, niet langer van kracht is en vrijwaart verkoper koper voor enige aansprakelijkheid jegens de voorkeursgerechtigden.’

2.6.

Op 3 juli 2009 is bij de Stichting een boekenonderzoek aangevangen. Het onderzoek heeft zich in eerste instantie gericht op het beoordelen van de belastingplicht voor de omzet- en vennootschapsbelasting vanaf 2004, maar is uitgebreid tot een onderzoek naar het aan de twee bestuursleden van de Stichting toegekende voorkeursrecht.

2.7.

Tijdens een onderhoud met de Inspecteur op 2 juni 2010 heeft de gemachtigde met betrekking tot de omstandigheid dat belanghebbende en de heer [D] het gebouw waarvoor het voorkeursrecht was verleend, niet hebben gekocht, meegedeeld, dat de Stichting voorafgaande aan de verkoopovereenkomst het recht van voorkeur heeft afgekocht. Als vergoeding voor het prijsgeven van hun voorkeursrecht heeft de Stichting de boekwinst op de onroerende zaken in kwestie aan de beide bestuursleden toegezegd. Hiervan is geen akte opgemaakt.

2.8.

Van de in 2.5 genoemde koopsom van € 900.000 heeft € 774.000 betrekking op het gebouw. De Stichting heeft de met de verkoop van het gebouw gerealiseerde winst van € 365.598 (€ 774.000 -/- € 408.402 (ƒ 900.000)) uitgekeerd aan belanghebbende en de heer [D] .

2.9.

De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 17 juni 2010. Op basis van de bevindingen van het onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de Stichting aan belanghebbende en de heer [D] een voordeel heeft doen toekomen dat bij hen in de heffing dient te worden betrokken. Voor de heer [D] heeft dit nog tijdens het boekenonderzoek tot het opleggen van een navorderingsaanslag geleid met dagtekening 2 november 2010, welke navorderingsaanslag inmiddels door de Inspecteur op grond van het door de heer [D] aangevoerde – en door de Inspecteur gehonoreerde - ontbreken van een nieuw feit is vernietigd.

2.10.

Nadat het onderzoek was afgerond, is aan belanghebbende de litigieuze aanslag opgelegd met dagtekening 17 december 2010. Bij aanslagregeling is het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met de helft van het in 2.8 genoemde bedrag van € 365.598 ofwel € 182.798 als resultaat uit overige werkzaamheden.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het door de Stichting aan belanghebbende uitgekeerde aandeel in de gerealiseerde winst van € 182.798 terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in 2008 in de heffing is betrokken.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een belastbaar voordeel, maar van een onbelaste vermogenstransactie. Tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard zijn subsidiaire standpunt, dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, te laten varen. In hoger beroep is hij hier niet op teruggekomen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.369, onder handhaving van de overige elementen, dan wel tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een door het Hof in goede justitie vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing